Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/338

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 324 —

Om de struisachtige vogels dadelijk van alle overige te onderscheiden, is het inderdaad toereikende te weten, dat het vogels zijn, met eenen zwaren romp, eenen langen hals, zeer dikke tot het loopen geschikte pooten, dikke teenen met platte zolen, zonder zwem- of spanvliezen, krachtige hoefachtige nagels, losse, weeke, donsachtige, somtijds haarachtige vederen, die steeds zeer eenvoudige kleuren vertoonen; dat hunne vleugels zeer kort, en in stede van pennen, met zachte, gekrulde vederen of somtijds met eenvoudige pennen zonder vlaggen voorzien, of ook bijkans geheel van vederen ontbloot zijn; dat er nooit staartpennen aanwezig zijn, wier plaats vervangen wordt, hetzij door zachte, gekrulde vederen, hetzij door zeer kleine vederen, welke in dit geval van de lange vederen des stuits geheel overdekt en onder deze verborgen zijn; dat hun borstbeen klein is, zonder insneden, en zonder scherpen kam, aan de overige vogels eigen; dat zij, behalve zaden en plantenvoedsel in het algemeen, ook allerlei kleinere dieren eten; dat zij niet vliegen, maar meestal zeer schielijk loopen kunnen, zich derhalve op den grond ophouden en ook aldaar nestelen, en dat zij eindelijk aan sommige streken van het zuidelijk halfrond eigen zijn, en deze grens slechts in Afrika overschrijden.

De overige werktuigen der struisachtige vogels zijn aan veelvuldige wijzigingen onderworpen. Dit is vooral het geval met den snavel en het getal teenen. De snavel is bij sommige soorten afgerond en plat, dat wil zeggen, van boven naar beneden zamengedrukt; bij andere is hij zijdelings zamengedrukt en min of meer puntig; bij anderen kipachtig; bij sommigen is hij dun, lang en regt, zoo als bij de snippen; bij nog anderen dun, lang en gekromd, zoo als bij de wulpen. Wat de teenen betreft, zoo zijn er bij sommige soorten, zoo als de Dodos, vier volmaakt ontwikkelde aanwezig. Bij anderen, zoo als b.v. de Kiwi's van Nieuw-Zeeland, is de vierde of achterteen zeer klein; zij ontbreekt geheel en al bij anderen, zoo als de Kasuarissen en de Amerikaansche struizen; bij de Afrikaansche struizen eindelijk ontbreekt ook de binnenteen, zoodat deze vogels aan iederen poot slechts twee teenen hebben, te weten: den binnen- en den buitenteen.