— 345 —
vijf-en-veertig pond, en was dus bijkans even groot als de eigenlijke Dodo; maar hij was hooger op de pooten dan deze. De pooten en de bek worden voor het overige door leguat vergeleken met die van eenen kalkoen. Van den bek des solitaire van Rodriguez zegt deze reiziger, dat hij tevens overeenkomst had met dien van den kalkoen, maar grooter en sterker gekromd was. De vleugels waren klein en met zachte vederen bezet. De schenkels waren tot aan de voetwortels met vederen bekleed. De hals was niet langer dan die van eenen kalkoenschen haan. De kleur der vederen was grijs of bruinachtig; die der oogen zwart. Deze vogel kon, even als de overige Dodos, niet vliegen. Leguat zegt, dat zij het dier alleen dienden om zich te verdedigen, en zich met snelheid in eenen kring rond te draaijen. Bij deze beweging werd een sterk geruisch veroorzaakt, dienende, zoo als voornoemde reiziger beweert, om elkander te roepen.
de kleine dodo van van den broucke
Didus Brouckei.
Cauche, die in het jaar 1638 veertien dagen op Mauritius vertoefd had, spreekt van vogels, van de grootte eener kip, met eenen snipachtigen bek, en die men met de hand kon vangen, door hen een stuk rood laken voor te houden. Zij waren, volgens leguat, die hun den naam van Gelinottes gaf, reeds in 1693 zeer zeldzaam geworden. In de reis van van den broucke, die van den 19 April tot de 24 Mei 1617 op Mauritius vertoefde, vindt men, tegenover de afbeelding van den eigenlijken Dodo, die van eenen kleineren vogel zonder staart, die blijkbaar eene van de overige Dodo's zeer verschillende soort en hoogst waarschijnlijk die voorstelt, van welke Cauche en leguat spreken. Verder is er van dezen vogel, die tevens sedert lang schijnt uitgeroeid te zijn, niets bekend.