— 23 —
gedeelte der opperhuid, hetzij opzettelijk of bij toeval, verwijderd wordt, de natuur haar gemis zoekt te herstellen door het ontstaan van kurk. Wij leeren deze derhalve ook nog van eene andere zijde kennen, namelijk als middel tot vorming van likteekenen, daar waar de plant gewond is geworden.
Vatten wij nu alles te zamen, wat tot hiertoe over de kurkvorming gezegd is, dan kan de hooge beteekenis, welke zij voor de planten heeft, niet twijfelachtig zijn. Dat het kurkweefsel in eene hooge mate ondoordringbaar is voor vocht en lucht, weet elk, die kurken stoppen voor het sluiten van flesschen bezigt. De reden dezer ondoordringbaarheid is niet moeijelijk te geven. Zij moet vooreerst worden gezocht in den digten zamenhang der cellen, die het zamenstellen, zoo dat er nergens tusschencellige holten daarin voorkomen. Maar ten tweede ook in de veerkracht van het weefsel, vooral nadat de cellen met de zoo veerkrachtige lucht gevuld zijn; want daar de wanden der kurkcellen over het algemeen zeer dun zijn en bovendien een' slingerenden loop hebben, zoo is hunne werkelijke ruimte groot genoeg om aan drukking of rekking weerstand te bieden, zonder dat de wanden der kleine cellen scheuren of barsten. Eindelijk onderscheidt zich de stof, waaruit die wanden bestaan, ook nog in verschillende opzigten van die der overige plantencellen, en wel vooral door een grooter weêrstandbiedend vermogen aan de scheikundige inwerking van verschillende zelfstandigheden, als mede door de tegenwoordigheid eener wasachtige stof, die de wanden doordringt.
Ziedaar redenen genoeg, waarom de natuur geen beter middel had kunnen kiezen om de teedere jeugdige weefsels voor den schadelijken invloed der regtstreeksche inwerking van lucht en bodem te behoeden, de al te snelle verdamping der daarin bevatte sappen te beletten, het bederf te keeren, dat noodwendig zoude intreden indien de bodembestanddeelen in onmiddellijke aanraking kwamen met de inwendige deelen der wortels en knollen, dan door hen te omgeven met eene kurkhuid, dat is met eene laag van dezelfde stof, die elk onzer bij ondervinding weet, dat voor de hier bedoelde oogmerken bij uitstek geschikt is.