Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/450

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 40 —

weinig op de eene zijde gekeerd, buigt de lagere geledingen van den eenen voelhoorn in de hoogte, doch de gebladerde kolf benedenwaarts (fig. 2 B), zoodat het bovenste lid, 1, naar onderen, het benedenste, 4, naar boven en juist aan de oppervlakte van het water komt. Er ontstaat alzoo eene buis ter leiding van de buitenlucht door het water heen, naar den benedenkant van het halsschild en de borst. Van hier gaat deze lucht aan beide zijden van het borststuk onder de vleugels, en komt door eene beweging van deze een in- en uitstroomen van lucht tot stand, waardoor ademhaling met al de luchtopeningen mogelijk wordt. Tevens is dit een middel, om het dier, door ophoopen of loslaten van lucht, ligter en zwaarder te maken, en dus gemakkelijker te doen rijzen of dalen.

Vraagt men, of er eene reden te vinden is, waarom bij de Waterminnaars de manier van ademhalen anders is, dan bij de Duikelaars, dan is, volgens nitzsch, het antwoord te vinden in de inrigting van de luchtgaten, waardoor de lucht in de ademhalingsbuizen moet dringen. Bij de Dytisci namelijk zijn de voorste of borst-luchtgaten zeer achterlijk en ruggelings geplaatst, zoodat zij onder de dekschilden komen, terwijl de beide laatste of achterste paren van de buik-luchtgaten bijzonder sterk ontwikkeld en de overigen veel kleiner zijn. De inrigting is daarentegen bij de Hydrophili anders. Hunne borst-luchtgaten zijn benedenwaarts geplaatst, en van die des buiks zijn de voorsten van aanzienlijke grootte en de overige kleiner, met name zijn de achterste zeer naauw. Men ziet nu gemakkelijk de schoone harmonie tusschen een en ander in: de lucht komt bij de Duikelaars terstond in aanraking met de meest ontwikkelde ademhalings-organen, als zij door het achtereinde wordt aangevoerd, en bij de Waterminnaars, als dit door het vooreinde gebeurt. De beweeglijke dekschilden konden dien toevoer in het eerste geval bewerkstelligen, het onbeweeglijke borstschild is er niet toe in staat; de natuur, zoo rijk in middelen, maakt er de sprieten toe bekwaam, en bakent de lucht verder haren weg af.

Onder de aanlokkelijkheden van de beschouwing der insekten behoort niet in de laatste plaats genoemd te worden, dat zij bewonderenswaardige kunstgewrochten tot stand brengen, die ter