Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/482

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 72 —

van worden de werkzaamheden in het maatschappelijk leven niet meer volkomen naar de zon geregeld, maar dit is geen belangrijk ongerief, daar het verschil tusschen den middelbaren en den waren tijd nimmer meer dan 17 minuten kan bedragen, en telkens, in het tijdsbestek van een jaar, zich zelf moet vereffenen.[1]

Uit het bovengemelde is ligtelijk af te leiden, dat ook het volkomenste uurwerk den tijd, dien men begeert te kennen, niet kan aanwijzen, ten zij bij zijn gebruik twee voorwaarden worden in acht genomen. In de eerste plaats moeten de wijzers van het uurwerk hunne wentelingen om het middelpunt van de wijzerplaat, volkomen in het tijdvak, dat men als eenheid voor het meten van den tijd heeft aangenomen, of wel in een bepaald evenmatig deel van dat tijdvak, volbrengen. Wil men het uurwerk den sterretijd doen aanwijzen, zoo moeten zijne wijzers in juist een' sterredag een sterre-uur, of eene sterre-minuut worden rondbewogen, en aan eene soortgelijke voorwaarde moet ook een uurwerk, dat den middelbaren zonnetijd zal aanwijzen, voldoen. Ten tweede moet het begin van den dag, of wel een bepaald uur van den dag, juist op het oogenblik wanneer het plaats heeft, door het uurwerk worden aangewezen. Is dit voor één tijdstip het geval, dan zal het, indien aan de eerstgenoemde voorwaarde is voldaan, ook voor alle andere tijdstippen het geval zijn, en het uurwerk zal bestendig den juisten tijd aanwijzen. Ook het volkomenste uurwerk zoude alzoo in tweederlei opzigt, naar de verschijnselen des hemels, onderzocht en gesteld moeten worden, om met juistheid den tijd te doen kennen; maar al ware een uurwerk in zich zelf volkomen, zoo zoude het ons nog onmogelijk wezen, om zijne wijzers volmaakt in een bepaald tijdvak hunne wentelingen te doen volbrengen, en zoo het


  1. Over tijdsbepaling zullende spreken, meende ik het voorgaande ter herinnering te moeten aanvoeren. Over de verschillende wijzen om den tijd te tellen, heb ik met de noodige uitvoerigheid gehandeld in mijn werk: de Sterrenhemel, tweede deel, tweede druk, bladz. 90 en vervolg. Ik ga hier het verschil in de uren van den dag, die aan plaatsen onder verschillende Meridianen, op hetzelfde oogenblik, geteld worden, met stilzwijgen voorbij.