— 94 —
Bij zijne snelle vlugt heeft hij van roofvogels weinig te vreezen. Dr. m. wagner (Reisen in Nord-Amerika in den Jahren 1852 und 1853. Leipzig, 1854; I, p. 160–164), aan wien deze berigten ontleend zijn, zag den eersten Kolibri, welken hij tot nu toe alleen uit de verzamelingen voor Natuurlijke Historie kende, levende in een ahorn-bosch in Beneden-Kanada, in al de schoonheid van zijn lucht- en bloemen-leven. Een Europeaan, die dit diertje niet kent, moet het op den eersten aanblik voor een insekt houden. In de vlugt is, bij de snelle beweging der vlerken, zijne gedaante niet te onderscheiden en doet aan enkele vlindersoorten denken. Aan den Niagara zag hij den Kolibri nog veel algemeener, in het begin van Augustus. In alle bloemtuinen komt hij voor, en is in het minst niet menschenschuw. In de bosschen zweeft hij meest om de bloemen eener Impatiens, welke veel heeft van het, ook bij ons inheemsch, Springzaad (Impatiens noli tangere) en welke, even als dit, bij de ligtste aanraking der rijpe zaaddoos, hare zaden met geweld uit elkander doet springen.
Overigens is het leven van dezen bloemen-amor buitengemeen teeder. Het allerkleinste hageltje doodt hem dadelijk. Dikwijls klemt hij zich nog stervende aan de bloemstengen vast en hangt dan, met zijn nedergebogen kopje, allerbevalligst aan den buigenden bloemsteel.