— 117 —
ontmoet bij de zoetwater- en bij de zee-visschen. De eerste bevatten veel meer stikstof, waarvan ik mij door verscheidene proeven, na verzameling van dit gas op den waterbak, zelf heb verzekerd; de laatste, in den regel, meer zuurstof; deze volgens biot soms tot 80 procent, bij zeevisch die op groote diepten leeft. Dit feit, alsook de waarneming, dat de zwemblaas bij velen met een groot aantal bloedvaten netvormig is omgeven, alsmede dat bij enkele andere visschen, met de zwemblazen overeenkomende luchtzakken worden gevonden, schijnt wel te wijzen op eenig verband van de zwemblaas met de ademhalingsverrigting, daar het zeewater in de diepte waarschijnlijk minder ingemengde dampkringslucht bevat, dan aan de oppervlakte; doch voor het overige heeft de vergelijkende ontleedkunde nog luttel bewijzen gevonden voor de verrigting der zwemblaas als ademhalings-orgaan. Dit deel ontbreekt zelfs bij vele andere visschen, die ook diep zwemmen, zich op den grond en in den modder ophouden; of het is bij hen slechts weinig ontwikkeld. Vele platte zeevisschen,—roggen, schollen,—dienen daarvan ten voorbeeld, alsook de aalachtige visschen, de makrelen, enz. Het kan evenwel zijn, dat dit deel, dat in vorm, grootte en plaatsing zeer verschillen kan, bij sommigen wel eens over het hoofd wordt gezien. Meer aannemelijk is het gevoelen van weber en sommige andere dierkundigen, dat de zwemblaas bij vele visschen, door hare soms aanmerkelijke spanning, als klankversterkend en klankgeleidend hulporgaan ook kan dienen tot versterking van het gehoor. Haar voornaamste doel nogtans schijnt gelegen in het vermogen, dat de visschen door haar verkrijgen,—als bovenwaarts tegen de ruggegraat geplaatst,—tot het bewaren van hun evenwigt in het water, bij het zwemmen zoo noodzakelijk; van daar de naam van zwem-blaas. In verband hiermede staat ook de invloed, dien zij op het zwemmen uitoefenen kan, door wijziging van het soortelijk gewigt. Bij omvangsvermeerdering der blaas wordt dit gewigt geringer en stijgt de visch. Bij vermindering van dien neemt dit toe en daalt de visch. Deze wijziging in den omvang kan door zamendrukking van de ribben en door eigene spieren, bij sommigen zelfs door daarvoor bestemde veerkrachtige beenplaten, worden tot stand gebragt. Bij andere