Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/576

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 166 —

De vorm, grootte en kleur der visch-eijeren zijn niet bij allen gelijk.

Visch-kuit

VISCH-KUIT, (gehecht aan eene waterplant).

Nu eens komen zij los voor, op zich zelve aan waterplanten gehecht; andere malen ontmoet men ze in den vorm van kraal-snoeren vereenigd. Veeltijds geel of wit, zijn zij bij eenigen zwart. Veelal bolrond, zijn er ook, die plat zijn, of met hoeken en punten of draden voorzien. In den regel een zacht vliezig omhulsel vertoonende, hebben enkelen van de laatsten eene meer leder-, zelfs hoorn-achtige schaal, zoo als de rogge-eijeren, ook op onze stranden wel bekend. Deze gelijken op een vierkant kussentje met vier uitsteeksels op de hoeken.

Baars-kuit

KRALENSNOERVORMIGE BAARS-KUIT.

Om dezen vreemden vorm werden zij wel eens met den geheel verkeerden naam van "zeemuizen" bestempeld. Ook sommige haai-eijeren hebben dezen vorm. Allen zijn bedekt met een slijmachtig vocht, dat hun als kleefstof dient ter vasthechting aan waterplanten of andere voorwerpen.

EI VAN DEN PANTHER-HAAI.

EI VAN DEN PANTHER-HAAI.

Die visschen, welke de grootste afwijking van den gewonen vorm der eijeren laten bespeuren, bieden eene nog veel grootere wijziging in hunne vermenigvuldigingswijze aan. Zij vormen, namelijk, die bijzondere afdeeling dezer dierklasse, welke levendbarenden (viviparae) worden genoemd. Terwijl de kuit bij de overige visschen buiten het ligchaam tot ontwikkeling komt, rijpt bij dezen de kuit inwendig. In den regel intusschen is bij beiden de wijze van ontwikkeling der eitjes volmaakt overeenkomstig. De roggen, de haaijen, de kwab-aal, de puit-aal, sommige meervallen, en anderen, behooren tot deze reeks. Het is bij hen, dat het aantal eijeren of jongen veel, ja oneindig