— 185 —
inziens, niet onmogelijk, dat beide partijen gelijk hebben. Het kan zijn, dat beide waarnemingen verschillende soorten van haaijen betreffen. Er zijn van dit geslacht reeds vele soorten, en zelfs zeer uiteenloopend bewerktuigde, bekend. Welligt bestaan er onder deze enkele, die zich niet op den rug wentelen, of ten minsten niet altijd. Er zijn ook, in de tweede plaats, soorten bekend, aan welke de vraatzucht, of het woeste karakter van den gewonen Carcharias vreemd schijnt, en op welke het alzoo minder gevaarlijk wordt de beschrevene jagt te durven wagen. Onder dezen wordt zelfs,—hetgeen nog het vreemdst klinkt,—de grootste soort der thans levende Squali aangetroffen, de Sq. maximus, of "reuzenhaai," wiens lengte, bij uitzondering, tot 17 ellen bereiken kan. Althans men leest in l'Institut, dat voor eenige jaren een haai van deze soort van die buitengewone lengte op de Orkney-eilanden (Schotland) is gestrand. Het is deze, van welken cuvier het getuigenis aflegt: "qu'il n'a rien de la férocité du requin." Overeenkomstig met dit ons vermoeden is de uitspraak onlangs ten dezen opzigte door onzen bleeker, gedaan: Het komt hem voor, "dat de heerschende gevoelens omtrent den vraatzuchtigen aard der Squaloïden, en hunne gevaarlijkheid voor den mensch, overdreven zijn." Hij meent dit te mogen opmaken uit de waarneming van talrijke Indische haai-soorten. Deze leerde hem, dat zij (aldaar) in het algemeen geene zeer groote lengte en omvang bereiken, en vooral dat de meeste soorten (aldaar) zich voeden met visch,—kleine vischjes zelfs,—en schaal-dieren. "Inderdaad," zegt bleeker, "de plaatsing van hunnen bek, aan de ondervlakte van den kop, de gewoonlijk betrekkelijk kleine opening van den bek, en de bouw van hun darm-kanaal duiden er op, dat zij,—hoezeer weinig kiesch in den aard van hun voedsel, en allerlei scheeps-afval verslindende,—toch niet tot de roofzuchtigste visschen behooren. Zelfs,"—dus besluit hij—"zijn, in Indien, verscheidene kleinere soorten van het geslacht Carcharias weinig of niet te vreezen." (Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap voor kunsten en wetenschappen, Deel XXIV., 1852, bladz. 12). Men ziet hieruit, dat de algemeene vrees voor de haaijen overdreven