Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/638

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 228 —

Het waren deze zelfde woorden, welke ik gebruikte, om elders[1] eene hypothese zoo beknopt mogelijk uiteen te zetten, die welligt de stoutste schepping mag genoemd worden, welke immer in eenig menschelijk brein haren oorsprong heeft gehad. Stout en verheven tevens, want uit de eenvoudigste beginselen, de aanwezigheid van stofdeeltjes en hunne beweging, klimt zij op tot gevolgtrekkingen, zoo grootsch en treffend, dat inderdaad de verbeelding eene schier dichterlijke vlugt moet nemen, om niet beneden de werkelijkheid te blijven, welke deze voorstelling oproept.

Doch stoutheid en verhevenheid mogen op zich zelve nog niet tot aanbeveling strekken eener hypothese, welke ten doel heeft om rekenschap te geven van natuurverschijnselen. Men kan het den dichter vergeven, dat hij aan beelden, die hem zijne phantasie voortoovert, leven en bestaan toekent. De natuurkundige daarentegen, voor wien de eerste pligt is het streven naar waarheid, mag zich niet op het glibberig pad der gissingen en veronderstellingen begeven, zonder bij elken tred te onderzoeken of hij zich nog op vasten bodem bevindt. Met andere woorden: elke hypothese, zal zij ons niet op een dwaalspoor leiden, moet naauwkeurig getoetst worden aan de feiten, die de ervaring ons doet kennen. Die toetsing moet op eene geheel onbevangen wijze geschieden, en van hare uitkomst hangt de graad van waarschijnlijkheid af, welke wij aan de eene of ander hypothese mogen toekennen.

Hoe is het nu ten dien aanzien gelegen met die hypothese, welke wij zoo even hebben geschetst, en in het vervolg kortheidshalve "de gas- of nevelhypothese" zullen noemen? Ziedaar de vraag welke ik mijzelven voorlegde, toen ik de boven aangehaalde regelen had neder geschreven. Ik vond tot die vraag te eer aanleiding, omdat onlangs een der uitmuntendste natuurkundigen van onzen tijd, namelijk de hoogleeraar brewster, te Edinburg, in een werkje getiteld: More Worlds than one, the creed of the Philosopher and the hope of the Christian, London 1854, deze geheele hypothese als onhoudbaar


  1. In een werk dat thans ter perse is en getiteld: De voorwereldlijke scheppingen, vergeleken met de tegenwoordige.