Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/68

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 54 —

heid de grootste zijn. Die snelheid zal van lieverlede afnemen, tot dat zij in haar aphelium, in a, gekomen is, om dan langzamerhand weder toe te nemen, totdat zij in haar perihelium hare grootste snelheid bereikt heeft.

Daar echter de ellips, die onze aarde rondom de zon beschrijft, slechts weinig van den volkomen cirkelvorm afwijkt, zoo kan ook het verschil tusschen hare grootste en kleinste snelheid niet zeer aanmerkelijk zijn. Als onze aarde het digtst bij de zon gekomen is en zij dus hare grootste snelheid bereikt heeft, legt zij in één uur 15100 G.M. af. Als zij het verst van de zon verwijderd is en dus hare kleinste snelheid heeft, gaat zij in één uur 14600 G.M. voorwaarts. Het verschil in de snelheid harer beweging bedraagt dus 500 G.M. in één uur.

Dat verschil in snelheid heeft ten gevolge, dat zij in gelijke tijdruimten, juist geene bogen van dezelfde lengte doorloopt. Aan den grooten en genialen kepler komt de hooge eere toe, dat hij de bewonderenswaardige natuurwet ontdekt heeft, volgens welke die verschillende grootheden worden bepaald.

Als men van de uiteinden van een' elliptischen boog voerstralen naar een der brandpunten trekt, dan besluiten twee dier voerstralen met eenen boog een driehoekig stuk, een zoogenaamden Sector. Zoo stellen op fig. 1 de vlakten k e b,i e k,h e i,a e h ons zulke sectoren voor. Heeft men nu twee bogen, die eene planeet in eene gelijke tijdruimte doorloopt, dan zullen niet die bogen even lang wezen, maar de vlakken, door die bogen en de voerstralen ingesloten, zullen even groot van inhoud zijn. Naarmate de planeet digter bij de zon geplaatst is, is dit stuk korter, maar moet het ook daarom breeder zijn, zal het dezelfde ruimte beslaan als een ander vlak, dat langer is, maar daarom ook smaller moet zijn. Vooronderstellen wij dat in fig. 1 de sectoren k e b,i e k,h e iena e h dezelfde ruimte bevatten, gelijken inhoud hebben, dan zal eene planeet de bogen b k,k i,i h,h a, die deze sectoren begrenzen, in dezelfde tijdruimte doorloopen. De snelheid zal dus in den boog b k aanmerkelijk sneller moeten zijn, dan in de volgende.

Men zoude zich echter zeer vergissen, indien men meende, dat