Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/69

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 55 —

de aarde zich nu altijd juist in dat punt van hare baan bevond, en zich altijd juist met die mate van snelheid bewoog, zoo als dat volgens mathematische berekening zijn moest. Men moet niet denken, dat die baan, welke de aarde werkelijk om de zon beschrijft, eene volkomen elliptische lijn is, zoo als men die op mathematische gronden beschrijft en berekent. Dat zoude zeker het geval zijn, indien de zon het eenige ligchaam ware, tot hetwelk de aarde in betrekking staat. Maar er zijn nog andere ligchamen in ons planetenstelsel en daaronder van aanmerkelijke grootte, zooals de planeten Jupiter en Saturnus. En alle die ligchamen trekken elkander onderling aan, geheel volgens de zelfde wet, waarnaar de zon hare aantrekkingskracht uitoefent. Door die onderlinge aantrekking worden de planeten gedurig uit hare banen getrokken. Nu eens wordt hare beweging door de inwerking van eene andere planeet versneld, dan eens vertraagd. Men noemt deze afwijkingen gewoonlijk storingen.

Ook onze aarde ondergaat die storingen. Zij zijn van zeer verschillenden aard. Sommige hangen af van de tijdelijke standplaats, die deze of gene planeet ten haren opzigte inneemt en eene meerdere of mindere onregelmatigheid in hare beweging veroorzaakt. Omdat deze storingen in een bepaalden tijdkring wederkeeren, zoo noemt men ze periodieke storingen. Maar er zijn ook andere, die niet in de tijdelijke plaatsing der planeten, maar die in den bouw van het geheele planetenstelsel haren grond hebben en over reeksen van eeuwen loopen. Men noemt ze seculaire storingen.

Zoo ondergaat de vlakte, waarin de baan der aarde gelegen is, eene zeer langzame schommeling, die duizenden van jaren in eene rigting voortgaat, en dan weder duizenden van jaren in tegengestelde rigting terugkeert. De gedaante der baan zelve ondergaat eene kleine verandering, daar de groote as der loopbaan thans door lange tijdruimte henen inkrimpt, om zich later wederom uit te zetten.

Als wij alle deze storingen in aanmerking nemen, dan kunnen wij met regt beweren, dat onze aarde zich welligt nooit op dat punt van hare loopbaan bevindt, waarop zij zich volgens eenvoudige wiskundige berekening bevinden moest.