Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/707

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 297 —

talrijke, groote, niet aan den voet, maar van boven vooral in takken verdeelde planten, vele 6 tot 8, ja tot 10 en 12 voeten hoog, onder welke kleine kruiden van 1 tot 2 voeten, even als het struikhout onder een hoogstammig bosch, groeijen.

Met deze Steppen komen de Amerikaansche Savannes overeen, behalve dat bij deze de kruiden digter bijeen staan en meer van gelijke grootte zijn. Daarenboven onderscheiden zij zich van de Steppen, dat groepen van heesters daarin meermalen voorkomen en dat Grassoorten, Cyperbiezen en Rietgrassen daarin meer eene hoofdrol spelen. In de echte Steppen toch zijn de grassen van ondergeschikt aanbelang, en soorten van Beemdgras (Poa), Zwenkgras (Festuca) en Dravik (Bromus) ziet men in de Steppen slechts als onderkruid. Ook in de Savannes groeijen de planten 3–4, maar dikwijls ook 6–8 of zelfs 10–12 voeten hoog. In het eerste geval gaan zij in de grasvlakten (prairiën) over. De Noord-Amerikaansche prairiën, bepaaldelijk zoo als zij in Kanada voorkomen, schijnen deels Savannes, deels ware grasvlakten te zijn.

Op die grasvlakten hebben alle planten nagenoeg dezelfde hoogte van 1½–3 voeten. Slechts enkele steken daar boven uit. Grassen, Vlinderbloemen, Zamengestelden en dikwijls ook Klokjes (Campanulae) zijn de algemeenste planten, welke hier meest in digte zoden bijeenwassen en elk op zich zelve weinig getakt zijn. In de Steppen is de grond bijna overal tusschen de planten door te zien; op de prairiën is hij door het gewas geheel bedekt, zoodat een voorwerp dat men laat vallen, niet op den bodem komt, maar steeds door de bladen der planten opgevangen wordt.

Aan de grasvlakten sluiten zich de zoogenaamde Matten of bergweiden aan, op welke de plantengroei nog digter en minder hoog is. Reeds dadelijk bij den wortel vertakken zich de planten, maar die takken zijn kort en dragen bijna alle bloemen, zoodat geene Grasvlakten of Steppen zulk een kleurenrijk gezigt opleveren. Matten komen vooral in het hoog gebergte voor, waar zij op de bergruggen en tot digt bij de eeuwige ijsvelden (Gletschers) voorkomen; maar zelden, zoo als in het Kaukasisch gebergte, tot in de vlakte nederdalen.