— 325 —
men zulk eene oorzaak gevonden, dan wordt zij aanvankelijk, als eene onderzoekings-hypothese, aangenomen, die verder den weg naar de zekerheid banen kan. Men overweegt nu welke gevolgen deze veronderstelde oorzaak, buiten de reeds waargenomene, hebben moet, en raadpleegt de natuur, om van haar te vernemen, of die gevolgen al of niet bestaan. Ontdekt men verschijnselen, die tegen deze gevolgen strijden, zoo vervalt de onderzoekings-hypothese geheel en al, en er moet eene andere worden opgespoord, om ons tot gids naar de waarheid te strekken. Laten zich uit de hypothese geene gevolgtrekkingen afleiden, buiten een klein getal werkelijk waargenomene, of liggen die gevolgtrekkingen niet binnen het bereik van onze waarnemingen, zoo kan zij waarschijnlijk zijn, maar niet als zeker worden aangenomen. Zij wordt echter waarschijnlijker, naar mate uit haar een grooter getal verschijnselen kan worden afgeleid, die inderdaad worden waargenomen, en is zij in zich zelve zeer eenvoudig, terwijl zij de noodzakelijkheid van een zeer groot getal uiterst ingewikkelde en werkelijk waargenomen verschijnselen aantoont, dan kan zij eene waarschijnlijkheid verkrijgen, zoo groot, dat deze niet meer van zekerheid te onderscheiden is. Buiten de zuivere wiskunde is, zoo men wil, nergens volstrekte zekerheid en niet meer dan waarschijnlijkheid te vinden, maar ook waarschijnlijkheid, tot de noodige hoogte opgevoerd, kan in wiskundige zekerheid overgaan. Heeft zij die hoogte bereikt, dan is ook de oorzaak, die men zoekt, zonder een eigenlijk wiskundig bewijs, met eene onbetwijfelbare zekerheid gevonden.
De aangewezen weg om tot de kennis der waarheid te geraken, is, door de beoefenaars der natuurwetenschappen, reeds sedert lang ingeslagen, en heeft ontelbare malen tot zijn doel geleid. Hij wordt de wijsgeerige weg naar de waarheid genoemd, maar hij is den beoefenaars der natuurwetenschappen alleen door het gezond verstand, zonder eenige tusschenkomst der wijsbegeerte, aangewezen. Nergens is hij met grootere naauwgezetheid betreden en nergens heeft hij tot schitterender uitkomsten geleid, dan bij de ontdekking van de algemeene aantrekkingskracht. Toen de gedachte aan eene aantrekkingskracht, die in de zon huisvest, als de naaste oorzaak van