Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/790

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 380 —

die reeds itard bij zijnen kweekeling maakte), heeft men slechts eenmaal eenen vergelijkenden blik geslagen op verwaarloosde en slecht opgevoede idioten, en weet men eindelijk, hoe de innerlijke tevredenheid over 't algemeen ver is van in regte reden te staan tot de gaven van het verstand, dan zal men erkennen, dat men, door den idioot, uit belangstelling in zijn eigen welzijn, eene gepaste opvoeding te onthouden, den grootst mogelijken misslag zou begaan.

Eene andere, altijd nog zeer verspreide bedenking is, of de werkelijke idioten wel verder kunnen gebragt worden dan tot gebruik hunner zintuigen en ledematen, om zich zindelijk te houden, zich lijdelijk te gedragen en alzoo mogelijk de eene of andere werktuigelijke vaardigheid uit te oefenen. Dat het gelukken kan hen zoo ver te brengen, zal men waarschijnlijk wel niet in twijfel trekken, daar zelfs vele dieren daartoe door afrigting geleid kunnen worden; men zal misschien zelfs toegeven dat daarmede reeds veel gewonnen is; maar dat het zou kunnen gelukken hen verder te brengen, ziet men voor eene illusie aan, daar het in strijd schijnt te zijn met de algemeen aangenomen voorstelling, dat het idiotismus zijn grond heeft in eene zoo diep ingrijpende misvorming der hersenen, dat de stompheid van den geest zich zelfs in de doellooze bewegingen van oogen en ledematen openbaart. Seguin heeft, wel is waar, beweerd, dat zich bij idioten sporen van al de gezamenlijke zielsvermogens vertoonen; maar 't geen hij daarvoor bijbrengt, zijn slechts zoodanige uitingen van bewustzijn als ook bij dieren in 't algemeen voorkomen. Als men nu echter let op seguin's opgave, dat hij in den loop van 18 maanden een' idioot heeft leeren spreken, lezen, schrijven, rekenen enz., en daarbij weet, dat dergelijke berigten meermalen van elders zijn ingekomen, zoo moet men, zoo lang men aan de laatstgenoemde beschouwingswijze getrouw blijft, òf aannemen, dat zelfs deze aangeleerde vaardigheden slechts in een dresseren bestonden, òf men moet vermoeden, dat men in al deze gevallen geene idioten, maar, zoo als esquirol en guersant zich omtrent seguin's patiënt uitheten, slechts naar idioten gelijkende individuen voor zich had.

Prof. eschricht erkende, dat hij van deze twijfeling niet vrij