Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/791

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 381 —

was, toen hij het Instituut van saegert binnentrad, maar dat hij, door van de lagere klassen naar de hoogere geleid te worden, zich duidelijk overtuigd had van de geestelijke, met de ligchamelijke gelijkmatig voortgaande ontwikkeling der idiotische kinderen, dat hij zich overtuigd had, dat zij niet slechts kunnen leeren spreken, schrijven en rekenen, maar ook verstandig, hoezeer altijd eenigzins moeijelijk, voorgestelde vragen kunnen leeren beantwoorden. Hij hoorde eenigen in de hoogste klasse een examen ondergaan in de algemeene schoolkundigheden, misschien even goed als kinderen in eene gewone burgerschool het zouden afleggen. De ligchaamsbewegingen waren, over 't algemeen genomen, nog eenigzins langzaam en linksch, maar toch niet zoo zeer, dat daarin een wezenlijke hinderpaal voor het aanleeren van het een of ander handwerk aanwezig was. Er was alzoo bij prof. eschricht geen twijfel overgebleven, dat idioten, misschien nog in de meeste gevallen, genoeg gevormd konden worden om als bevoegde leden der burgermaatschappij op te treden, en dat het resultaat der opvoeding van idioten over 't geheel in aard verschilt van hetgeen men bij dieren door dresseren verkrijgt. Hij meende ook, dat dit resultaat met regt den naam van genezing verdiende. De idiotie is namelijk eene zwakheid van geest (imbecilliteit), verbonden met gemis van active zinsvermogens en van vrij en vaardig gebruik van de normaal willekeurige spieren; maar door de opvoeding van den idioot worden deze laatstgenoemde gebreken (in alle gevallen min of meer, in enkele gevallen geheel) opgeheven, en tegelijk wordt de zwakheid van geest dermate verminderd, dat hetgeen daarvan overblijft alleen moet toegeschreven worden aan het ongebruikt voorbijgaan der voor de geestontwikkeling zoo gewigtige eerste kinderjaren (?)

Terwijl men zich vroeger het gemis van gevoelsvermogen en van het vaardig gebruik der bewegings-werktuigen bij den idioot als een gevolg van stompheid des geestes gedacht heeft, zoo wordt men ligt door deze waarnemingen tot een tegenovergesteld besluit vervoerd, dat deze stompheid een gevolg is van het eerstgenoemde gebrek, en zeker is het zeer waarschijnlijk, dat een individu, dat, door zijn beperkt vermogen over zintuigelijk gevoel en spierbewe-