— 382 —
ging, met de uitwendige dingen en hunne eenvoudigste onderlinge betrekkingen onbekend blijft, daardoor alleen reeds zwak van geest worden kan. Wanneer het intusschen ongegrond is de zwakheid van geest, die ook zonder dat gemis, als imbecilliteit, aanwezig kan zijn, alleen aan het ontbreken van zintuigelijke opmerking en spiervaardigheid toe te schrijven, zoo zou men zich niet minder vergissen met in alle gevallen den geheelen toestand van den idioot langs den omgekeerden weg te verklaren. Het is duidelijk, dat beide gebreken elk afzonderlijk in een gebrek in het maaksel van afzonderlijke gedeelten der hersenen hunnen oorsprong hebben. Het eene zoo wel als het andere kan oorspronkelijk voor zich zelf alleen aanwezig zijn, maar niet min gewoon is het, dat beide te gelijk bestaan. Ligt het aangeboren gebrek alleen in de organen der geestvermogens, dan is daardoor imbecilliteit of onnoozelheid aanwezig; ligt het zoowel daarin als in de wegen van geleiding, waardoor bewustheid en willekeur aan zintuigelijk gevoels-vermogen en aan beweging verbonden zijn, dan ontstaat hetgeen seguin idiotie profonde noemt; ligt het alleen in deze geleidingswegen, dan ontstaat de toestand, dien hij idiotie superficielle noemt.
In elk der hersendeelen, waarop hier gedoeld wordt, kan het gebrek meer of minder uitgebreid zijn, 't geen zich daardoor te kennen geeft, òf dat de idioot somtijds nog eenige vermogens behouden heeft, zoo als gevoel voor muziek, voor symmetrische vormen enz., òf, 't geen nog veel meer voorkomt, dat er bij hem een of andere zin zeer ontwikkeld is, de reuk, het gevoel enz. Ook kan bij een, over het algemeen volkomen idioot, de heerschappij over de beweging nog eenigzins bewaard zijn gebleven.
De opvoeding van den idioot kan in hare eerste tijdperken afrigting worden genoemd, dewijl zij zich namelijk beperkt om hem zijnen blik ergens op te leeren vestigen, zijne bewegingen eene bepaalde rigting te geven, zich zindelijk te houden enz., maar in den grond is de eerste opvoeding van elk kind evenzeer eene afrigting en navolging. Het verschil tusschen de opvoeding van een kind en het afrigten van een dier bestaat slechts daarin, dat het kind allengs de beteekenis van het aangeleerde begrijpt en het