Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/80

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 66 —

eenmaal die orde erkend en in bekende grootheden uitgedrukt, dan kan men de volgende verschijnselen aan dien gevonden regel toetsen en zelfs toekomende voorspellen. Indien aldus de volgende verschijnselen naar dienzelfden regel plaats hebben, dan wordt deze eene wet genoemd. Men heeft, na eeuwen van ongeloofelijke inspanning, aldus de wetten ontdekt, die de hemelligchamen in hunnen loop volgen niet alleen, maar zelfs de oorzaak daarvan erkend in de algemeene eigenschappen der stof. De zekerheid, die wij hebben aangaande den loop der hemelligchamen, is zoo groot, dat men met vertrouwen de verschijnselen jaren te voren bepaalt, en niemand twijfelt er thans meer aan, of eene aangekondigde zons- of maansverduistering wel op den bepaalden tijd zal plaats vinden.

Letten wij nu op hetgeen wij op aarde zien gebeuren, dan merken wij eene geregelde afwisseling der jaargetijden op; de lente volgt op den winter, de herfst op den zomer, en niemand twijfelt er aan, of elk jaar ons wel een zomer zal opleveren. Ieder, die met de beweging der aarde rondom de zon en met hare dagelijksche aswenteling genoegzaam bekend is, ziet in, dat de opvolging der jaargetijden een noodzakelijk gevolg is van die bewegingen der aarde. Of echter eenig aanstaand jaargetijde zich door eene bijzondere hitte of koude zal onderscheiden, is nog nooit op genoegzaam wetenschappelijke gronden voorspeld. Wij zien hier dus wel den hoofdregel, en nemen tevens de afwijkingen daarvan waar, doch de oorzaken dezer afwijkingen hebben wij nog even zoo min doorgrond als de wet, die zij volgen moeten. Hebben wij daarom het regt, om het bestaan van zoodanige wet te ontkennen en de natuur van wanorde te verdenken? Geenszins! Erkennen wij liever onze onkunde, en zij ons het bewustzijn daarvan eenen spoorslag tot verder onderzoek.

Maar, denkt welligt eenig lezer, zou het voor den mensch mogelijk zijn, om de wetten te ontdekken, waarnaar de verschijnselen des dampkrings plaats hebben? Liggen deze, die zoo ingewikkeld schijnen, niet verre boven het bereik van den menschelijken geest? Gaarne geven wij toe, dat er hier nog veel onbekend is; maar wij hebben in de sterrekunde en in vele andere takken der natuurkundige wetenschappen te schoone voorbeelden van hetgeen de mensch vermag, indien hij