Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/801

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 391 —

berijden. Daar de vermoeijenissen toch al groot genoeg zijn, kiezen wij den laatsten. Het gaat dus naar den zeekant terug, en dan naar boven met drie paarden. De weg is voor een gedeelte zeer goed, uit gehouwen lava zaamgesteld; de flambouw komt zeer te pas, totdat wij, de hermitage naderende, wederom omschenen worden van een' gloed veel feller dan beneden, en die van den Vesuvius thans een vuurtoren maakt, wiens schijnsel blinkt tot bij Terracina. Wij stijgen uit, en bevinden ons aan de hermitage, op slechts 200 voeten afstand links van den stroom. De hermitage, of liever het observatorium daarneven, is het punt waar men den eigenlijken berg heeft bestegen; een voetpad loopt van hier zonder verder te klimmen tot onder aan den kegelvormigen krater. Met dezen laatsten hebben wij echter thans niet te doen, hij is ditmaal rustig gebleven. Als men den Vesuvius ziet afgebeeld, het gezigt uit Napels genomen, ziet men twee toppen; de regtsche is de altijd rookende krater, de linksche is de Monte Vecchio (oude berg): daartusschen ligt eene uitgestrekte kom, de oude krater genoemd, sedert het begin onzer jaartelling gesloten. Uit dezen grooten krater is het, dat de vreesselijke massa's opspoten, die Herculanum ter eene, Pompeji ter andere zijde hebben bedolven. Thans hebben zich aan de binnen- of landzijde van den regtschen top een aantal kleine kraters geopend; in Februarij heeft zich de eerste opening aldaar vertoond. De stroom is van hier met woedende vaart in de kom van den ouden krater gestort, deze geheel naar den kant van Napels, een afstand van meer dan een ½ uur, doorgeloopen, en dan over den rand der kom, langs de hermitage naar beneden gestort, waar hij zich, zoo als wij zagen, in twee stroomen verdeelt.

Wij volgen hem thans opwaarts van de hermitage af; de beweging is hier alweder veel sneller, het gekraak zeer sterk, de gloed hevig; wij jagen echter vooruit naar het punt, waar hij de kom des ouden kraters verlaat en met vreesselijk geweld doorbreekt, een waterval van vurige blokken vormende, en tusschen beiden een vuurregen. Op dit oogenblik hebben zich een aantal blokken tot een klomp opgehoopt (men denke wederom aan ijsschollen) van een huis hoogte; daar stort de massa ineen, zij verstuift en is verzwolgen, het too-