— 106 —
land en in onzen tijd nog bedreven, maar in stilte en met schaamte; de eerste openlijk en als eene zaak, waarvoor geen mensch zich in de negentiende eeuw behoeft te schamen. Even zoo min als het geloof aan het "waarzeggen" uit koffijdik, kaartenbladen en wat niet al, geheel is uitgeroeid kunnen worden, even min zal het geloof aan de zoogenaamde dierlijk magnetische waarzeggerij uit slaapmutsen en andere kleedingstukken, nu het eens overal vastgeworteld is, in de eerste eeuw nog kunnen worden weggevaagd. Toch is het, geloof ik, de pligt van elkeen, die het wel meent met de verspreiding van heldere denkbeelden aangaande de natuur en hare verschijnselen, om het zijne toe te brengen ten einde dit geloof, als hij het al niet kan doen verdwijnen, toch als het eerste te doen verbannen in de achterhoeken van ons volksbestaan. Ziedaar wat ik mij, voorleden jaar en nu, ten doel stelde bij het schrijven van het voorgaande en van dit stukje voor het Album der Natuur, en wat ik mij zal blijven ten doel stellen, zoo lang geene daadzaken, onwraakbare en door mij zelf aanschouwde daadzaken, mij hebben overtuigd dat ik in mijne overtuiging dwaal of te ver ben gegaan.
Wat dunkt u, lezer, zou ik kans hebben dat dit spoedig geschiedde?