Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 123 —

zij alzoo hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn. Ten dezen opzigte zijn zij uit twee verschillende oogpunten te beschouwen, ten opzigte hunner zamenstelling, en ten aanzien der overblijfsels of afdrukken van levende wezens, welke zij bevatten. Het eerste kan niet altijd tot voldoende uitkomsten leiden, althans met betrekking tot enkele steenen; want zeer zelden is de steensoort, die op eene bepaalde plaats voorkomt, zoo duidelijk van vele andere dergelijke onderscheiden, dat men uit een enkel brok kan beslissen vanwaar dit afkomstig is, en zelfs niet tot welk tijdvak de steensoort behoort. Zandsteenen en kwartsen onder anderen, waaruit verreweg het grootste gedeelte onzer keijen bestaat, komen zoowel in de oudste als in de jongere lagen der aarde voor, en velen daarvan kunnen dus even zoo zeer teruggebragt worden tot zeer oude lagen van het Ardennenwoud, als tot jongere uit Gulikerland; b.v.: de roode graniet, eene voorname steensoort onder de Drenthsche keijen, is wel naauw overeenkomende met de granieten van Zweden, maar evenwel vindt men in den Hartz en in het Schwartzwald ook granieten, die zeer naauw met de onze verwant zijn. Slechts op enkele plaatsen is de heerschende steensoort zoo duidelijk gekenmerkt, dat men die, waar men er ook brokken van ontmoeten mag, gemakkelijk herkennen kan. Zoo laten zich de stukken trachyt, welke men op de Cleefsche en Eltensche hoogten onder de keijen aantreft, zonder bedenken tot hunne moedergesteenten, in den Drachenfels bij Bonn, terugbrengen, want dergelijke trachyt met groote veldspaatkristallen vindt men elders in het westelijke Europa niet.

Maar dikwijls treft men onder de keijen onzer heidevelden zand- of hoornsteenen en vuursteenen aan, welke indrukken bevatten van schelpen en hoorns, of ook geheel versteende zeeappels, ammonshoorns en andere dieren der voorwereld. In den Hondsrug bij Groningen ligt eene onuitputtelijke hoeveelheid kalksteen bedolven, die wemelt van soortgelijke versteeningen, en zelfs uitmuntend bewaarde koralen in grooten overvloed oplevert. Uit de Helpe bij Markel, en de Herikerberg bij Goor, zijn gedurende het grinddelven zoo vele beenderen van walvisschen of dergelijke dieren, vermengd met haaijentanden en kernen van zeeschelpen voor den dag gekomen,