Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/139

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 127 —

durende tijdperk, hebben er verschillende, misschien gelijktijdige, misschien ook achtereenvolgende gebeurtenissen plaats gegrepen.

Vooreerst, en dit is zonder twijfel de oudste dezer gebeurtenissen, is er eene groote hoeveelheid steengruis van de Ardennen en van de gebergten van ter weêrszijde der oevers van den Rijn noord- en noordoostwaarts weggevoerd geworden. Uit het Maasdal, omstreeks Maastricht, vindt men dit als een stroom voortloopende en zich voorbij Maastricht regts en links uitspreidende. Overal vormt het hier de onderlaag van de gronden, die tot het tijdvak behooren, waarover wij hier spreken, en er zijn vele redenen om te doen gelooven, dat de keijen, welke in de Belgische Kempen en in Noord-Brabant liggen, mede hiertoe behooren.

Op de uit het Zuiden afstammende keijen ligt in België, Limburg, Gulikerland en hoogopwaarts langs den Rhijn eene meer of min dikke laag klei, die volgens zijne versteeningen, voornamelijk aan den Rijn goed bekend, mede tot ditzelfde tijdperk behoort. Het is de klei, welke den bodem vormt der vruchtbare omstreken van Hasselt met zijne hennipteelt, en die soms mergelhoudend is en dan in Limburg ter bemesting gebruikt wordt. De ligging dezer klei met betrekking tot de volgende gronden is nog niet vast bepaald kunnen worden, doch voorloopig heeft men ze als eene oudere en onderliggende laag meenen te mogen aannemen.

Vervolgens moet men in eene groote afdeeling te zamen vatten: alle heuvels met keijen van Cleefsland, de Veluwe, Utrecht, het Gooiland, het Zutphensche en Overijssel. Het hoofdbestanddeel is hier kwarts van allerhande kleuren, maar vooral witte; vervolgens: vuursteenen uit het krijt, eene menigte zandsteensoorten, zoogenoemde poddingsteenen, bazaltbrokken, porphyren, diorieten en, benoorden den Rijn, graniet. Bezuiden den Rijn en de Waal komt niet, dan met enkele uitzonderingen in de omstreken van Cleef, graniet voor.

Eene andere afdeeling vormen de heuvels met keijen van Drenthe, Friesland en Groningen, benevens die van Texel, Wieringen, Urk, het land van Vollenhove en Steenwijk. Hier is vuursteen en graniet de hoofdzaak van het kleinere steengruis, terwijl de grootere keijen