Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/163

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 151 —


onze krachten in den tegenspoed, en de krachten niet alleen van het ligchaam, maar vooral ook van den geest. Hierin vinden wij vergoeding, ja meer dan vergoeding, voor veel wat ons anders hier onthouden is. Zoeken wij niet altoos het goede buiten, maar in ons; hunkeren wij niet altoos naar andere werelddeelen, als of dáár alleen het goede te vinden ware, maar trachten wij het goede ook hier te erkennen en tevreden te zijn met ons deel:

"Onthield natuur U 't schoon der eeuwig jeugdige aarde.
Dat zachte luchtsgestel, waar 't zonlicht koestrend straalt;
Juicht! 't is in Uwen geest, dat heilger lichtglans praalt.
Al wat het ligchaam streelt, schonk zij aan warmer oorden;
Maar, wat den geest verheft. Uw nevelige boorden;
Waar kennis U verrijkt, verbeelding U zelfs 't schoon
Van 's keerkrings heerlijk land, als zigtbaar, spreidt ten toon,
Waar hart aan hart zich sluit; waar, in 't begaafd Europe,
De nooddruft arbeid schiep en d' arbeid moed en hope;
Waar zich de Maatschappij tot éénen geest verbindt,
In welvolbragten pligt haar hoogste vreugde vindt.—
Schets dan, verbeelding, vrij uw stoute dichttafreelen,
Toon 's aardrijks jeugd en schoon in lagchende tooneelen;
Speel ons den zoeten tijd der stille ruste door;
Een hooger zin leidt 't hart op meer verheven spoor!
Wat 't aardrijk ons onthield, moog geest en kunst vergoeden!
Bloei Neêrlands eigen kracht, in spijt van storm en vloeden!
Smelt hart en ziel tot één, in zuivre harmonij,
En leef de aloude deugd in onze Maatschappij."