— 158 —
Zoo wij deze beschouwing voortzetten, zoude er zich al weder veel schoons, veel harmonisch, voor ons oog opdoen, maar wij moeten haar, hoe rijk en aanlokkelijk ook, verlaten, om tot het eigenlijke onderwerp, welks behandeling ik mij heb voorgesteld, over te gaan.
Indien men uit het zuidelijk deel des Duitschen rijks, dat is uit Baden, Wurtemberg of Beijeren, zuidwaarts reist, of uit de lage vlakten van noordelijk Italië, en dus uit de Lombardijsche of Piemonteesche velden, zijne schreden noordwaarts wendt, ziet men vóór zich een reusachtigen dam van bergen, die den geheelen horizon begrenst, en uit een chaos van toppen en door elkander slingerende bergketens schijnt te bestaan. Deze kolossale schakel is het magtige gebergte van midden-Europa, de hooge rug, die de Europeesche stroomen dwingt, om hunne wateren gedeeltelijk in eene noordelijke, gedeeltelijk in eene zuidelijke rigting voort te stuwen, die Noord- van Zuid-Europa afscheidt, en de Alpenketen genoemd wordt.
Op niet eene plaats vertoont zich evenwel die monsterachtige verheffing van de aardkorst grootscher en uitgebreider, dan van de aanzienlijke hoogten van den zwitserschen Jura, van Weissenstein bij Solothurn, of van Chaumont bij Neufchatel. Daar ziet men beneden zich eene vruchtbare vlakte, overdekt met meeren en wouden, met velden en akkers, bezaaid met bouwhoeven, dorpen en lustplaatsen, en doorsneden door rivieren en wegen. Achter dit veelkleurig tapijt ontwikkelt zich eene heuvelachtige landstreek, bekleed met onderscheidene in levendig groen getooide bosschen; daarop volgen, als voormuren der Alpen, in de lengte uitgestrekte rotsachtige kammen, hier en daar met donkere dennen bezet, terwijl daarachter de met weiden voorziene hellingen zich uitbreiden. Hooger op verkrijgt het gebergte een meer verwilderd aanzien, en het vriendelijke, groene kleed wordt vervangen door naakte, graauwe rotsen, wier hoogste kruinen voor eeuwig met een verblindend wit kleed van sneeuw overtogen zijn, waardoor nu en dan scherp afgeteekende rotspunten en pyramiden heenboren en hunne toppen in de blaauwe lucht omhoog steken.
Onder deze vijf (sommigen stellen zes) als geregeld boven elkander