— 165 —
verlengt hij zich, tot aan den voet der Col-du-géant, nog tot 7000, en de Aargletscher tot 8000 ellen. De oppervlakte van den Aargletscher bedraagt 9,600,000, en de er bij behoorende firnvlakte 8,000,000 vierk. el. Van alle bekende gletschers heeft de Aargletscher, die uit het wijde firndal, tusschen de Viescherhornen, Jungfrauketen en den Aletschhorn zijn oorsprong neemt, en naar Wallis afvloeit, de grootste lengte; zij bedraagt 24000 ellen bij 110 millioen vierk. ellen oppervlakte.
De lengte van een gletscher hangt vooreerst van zijne grootte bij zijne uittreding uit het firngewest af, verder van de snelheid zijner beweging, waarover aanstonds nader, ten derde van zijne dikte in vergelijking der breedte, en ten laatste van de hoogte, waarop het gletscherdal ligt, of van de mate, waarin het tegen de warmte beschut is; want des te langer blijft natuurlijk het ijs vast, en des te wijder kan zich de gletscher benedenwaarts uitstrekken.
Even als een waterstroom, die zich in den zandigen bodem verliest, neemt de gletscher, naarmate hij lager komt, ten gevolge der smelting, in breedte en dikte af; hij verkrijgt daardoor eene tongvormige gedaante. De doorsnede van den gletscher over de lengte vertoont dus eene zeer scherpe, aan het einde echter afgestompte wig. De hoek van die wig is bij den Des-bois-gletscher 4 tot 5°, bij den Aargletscher 3 tot 7°. Waar, door de onregelmatigheden van het dal, de gletscher in de breedte wordt gebroken, wordt zijne ware helling, dat is zijne helling met betrekking tot den horizon, soms zeer gewijzigd. Bij den Rhone-gletscher, en aan 't einde van den Des-bois-gletscher, wast die tot 20 à 30°, en vermindert op sommige plaatsen tot 3°, ja zelfs tot 1°, en nog lager. Forbes spreekt van een zijgletscher van den Miage, die, zonder zich los te rukken, onder 50° helling afhangt. Het stompe einde van den gletscher doet zich zeer steil, en onder eene afgeronde gedaante voor; het kan daarom dikwijls slechts met groote moeite beklommen worden. Aan den voet van deze eindvlakte ligt de ijs-spelonk, waaruit de gletscherbeek het water wegvoert, dat uit het geheele ijsligchaam ontstaat. De hoogte, waarop het gletschereinde boven de oppervlakte