— 169 —
dus door mechanische kracht, uit de sneeuw 60 tot 68 percent aan lucht en water te drijven, en alzoo ijs te maken. Even als de sneeuw, door het opnemen van bevriezend water, en door de neiging tot zamenhang, tot korrelachtige firn overgaat, zoo vormt zich deze laatste, door verdere voortzetting dier oorzaken, tot gletscherijs. Het korrelachtige maaksel neemt af, naar mate de ijswording verder vordert; de tusschenruimten vullen zich met water, de lucht wordt grootendeels uitgedreven, en er blijven hiervan in de ijsmassa slechts kleine, van rondom beslotene luchtblaasjes achter. Zijn die luchtblaasjes zeer talrijk, en de tusschenruimten van water bevrijd, zoo wordt het ijs door de onregelmatige terugkaatsingen van het licht ondoorschijnend, dof en wit, er ontstaat alzoo wit ijs; want het is eene waarheid, die ook eenigen tijd geleden door den Heer harting werd vermeld, (zie Album 1853 blz. 41) dat fijn verdeelde lucht zich altijd wit vertoont. Zijn de blaasjes gering in aantal, de tusschenruimten met water gevuld, zoo wordt de massa meer homogeen; zij is dan doorschijnend en donkerder dan de eerstgenoemde en vormt het blaauwe ijs. Nicolet verkreeg uit 1 kilogr. firnsneeuw 64, uit 1 kilogr. wit ijs 15, en uit evenveel blaauw ijs slechts 1 kubieke Ned. duim lucht.
De ruimte, waarover ik te beschikken heb, gedoogt niet, om ten aanzien der verschillende eigenschappen van het gletscherijs in meer bijzonderheden te treden; deze zijn sedert eenigen tijd een bijzonder voorwerp van onderzoekingen geworden. Dit wete men nog, dat het gletscherijs, zoowel op het hooge Himalayah-gebergte, als op de noordsche en midden-europeesche Alpen, hetzelfde maaksel bezit, en geenszins met dat overeenkomt, waarmede onze waterplassen des winters overdekt zijn; dit blijkt reeds daaruit, dat bij inwerking der zonnewarmte de gletscher-fragmenten, die naar beneden zijn gestort, niet, even als ons ijs, bij gedeelten ontdooijen, maar plotseling tot gruis vervallen, iets, dat ik ook, naar ik meen, van het ijs der Newa heb vermeld gevonden. Men heeft de structuur van het ijs thans over de geheele uitgestrektheid van den gletscher nagespoord, en begint haar dáárom vooral eene grootere opmerkzaamheid te schenken, dewijl zij noodzakelijk met het werk-