Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 170 —

tuigelijke der geheele beweging in een naauw verband moet staan.

Eene gewigtige rol spelen de haarspleten in het gletscherijs. Agassiz heeft het eerst door proefnemingen aangetoond, dat deze zelfs in digt gletscherijs gevonden worden. Hij goot daartoe gekleurde oplossingen in verdiepingen, die op de oppervlakte aanwezig waren, en deze verspreidden zich, door de capillariteit van de fijne, en niet met water gevulde ledige ruimten, naar alle zijden, zelfs ook in eene opwaartsche rigting. Bij een dezer proefnemingen verscheen na twee uren tijds, op eene diepte van 5 el, de gekleurde stof aan den bovenwand van eene ijsgrot, die men in eene wijde gletscherkloof had uitgehouwen. Op 10 meters diepte onder de oppervlakte van den gletscher, zag schlagintweit aan de wanden eener spleet de kleurstof verschijnen, die op eenige ellen afstands van de kloof was uitgegoten. Ja zelfs waren er in eene gletschergrot, op 60 tot 80 el diepte onder de oppervlakte, sporen van zigtbaar. Door deze haarspleten verklaart men het doorsijpelen van het water, gedurende den nacht, en het daaropvolgend zeer gelijkmatig aanzien van de gletschervlakte in den morgen. Men heeft daarom wel eens den gletscher bij eene spons vergeleken, die eene aanzienlijke hoeveelheid water ras kan opzuigen, maar er zich langzaam van ontdoet.

De theoriën, aangaande den oorsprong der haarspleten en haren invloed op het gletscherijs, moet ik almede stilzwijgend voorbijgaan. Ik wil mij echter, om het beeld van den gletscher te voltooijen, thans nog tot de vermelding van drie bijzonderheden bepalen, en wel tot die van de verschijnselen, die de steenbrokken of het bergpuin op den gletscher te weeg brengen, tot die, welke worden veroorzaakt door kloven of breuken, die in het ijs ontstaan, en ten laatste tot die der smelting.