Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/193

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 181 —

en dit verklaart den oorsprong der koude gletscherwinden, die den reiziger, bij de nadering van den gletscher, te gemoet treden. Het ijs werkt dus over het algemeen op de lucht verkoelend, en omgekeerd verkrijgt het bijna altijd van de lucht warmte; zoodat des nachts eene te groote afkoeling verhinderd, en des daags eene wezentlijke smelting bewerkt wordt. Van alle verschijnselen, die tot de smelting bijdragen, is de Föhnwind, zooals de Zwitsers hem noemen, de voornaamste. De Föhn is waarschijnlijk eene voortzetting van den meer bekenden Sirocco; tot deze onderstelling draagt vooral de omstandigheid bij, dat hij altijd met den laatstgenoemde gelijke rigting heeft. Het is dus een zuidenwind, en wel een, die in sterkte alle andere in de Alpen overtreft. Een enkele föhndag kan meer sneeuw en ijs smelten, dan vele heldere met zonneschijn bedeelde dagen te zamen; de hoeveelheid gesmolten ijs kan op zulk een dag 91 strepen water bedragen, dat is ruim het viervoud der hoeveelheid, welke gemiddeld de zon voortbrengt. Op den 18 Julij 1841 was de uitwerking van den Föhn in dat opzigt voorbeeldeloos sterk.

De invloed der vochtigheid eindelijk op de ontdooijing is gering. Schlagintweit toch schat de dampdrukking op de hooge toppen hoogstens op 6 tot 7 millimeters kwikzilver; eene drukking, die met het verzadigingspunt van 4° overeenkomt. Gewoonlijk is zij nog veel minder.

De geheele afneming van den gletscher, door de genoemde en nog andere nevenoorzaken, neemt de onderzoeker meestal waar aan in het ijs geslagene palen, of aan de vermindering van de diepste der in het ijs gevallen gaten. Escher had palen op 1,2 el diepte in den Aargletscher geplant; zij lagen na anderhalve maand vrij op het ijs.

Dat ook de morainen den graad van smelting wijzigen, wordt bij eenig nadenken duidelijk. Zij treden op als beschermende bekleedsels tegen de vernieling van het ijs door de warmte. Het ijs, dat aan een middensteendam grenst, wordt 's jaarlijks gemiddeld ééne el lager weggesmolten dan dat, hetwelk onder de steenbedekking ligt, en dit verklaart de vorming der zoogenaamde gufferlijnen, die uit dammen of hooge ruggen van zuiver ijs zijn zamengesteld, dat met