— 183 —
gezegd is, blijkt, dat de ontdooijing, volgens de eigenaardige wijzigingen, die zij door plaatselijke omstandigheden als anderzins ondergaat, de hoofdvoorwaarde is, waaronder de gedaanteverandering der gletscheroppervlakte, zoowel in het groot als in het klein, wordt bepaald. De inwerking der wanden van het dal rondt bij de smelting de zijden des gletschers af; de middensteendammen, gufferlijnen en afzonderlijke steenbrokken verkrijgen door dezelfde smelting fondamenten en zuilen van ijs, waarop zij rusten; aderen en beken, menigwerf van aanzienlijke lengte en breedte, doorgroeven het ijs door hun eenigzins warm water; kleine ligchamen veroorzaken verdiepingen van allerlei vormen, enz. Gedurende den zomer ondergaat de ijsmassa door dit een en ander zoovele veranderingen, dat zij in den herfst, door haar verouderd, doorkloofd of gerimpeld, en hier en daar weggezonken voorkomen, naauwelijks meer is te onderkennen. De winter maakt echter alles met zijnen geweldigen sneeuwvoorraad weder effen, en bezorgt het ontzaggelijke ligchaam een vernieuwd, frisch aanzien. Onder het ijs ligt het aanvoeringskanaal, en aan het eind het réservoir der hoeveelheid water, die door het uit de lucht nedergeslagen vocht, door de opbrengst der ontdooijing, door de beken der dalwanden en door de grondbronnen is zamengebragt; dat kanaal is de gletscherbeek; zij maakt den hoofdstroom uit, waarin de nevenaderen onder den gletscher hun water uitstorten,—en even als deze beken zich tot één stroom vereenigen, zoo ook eindigen de nevenholen aan het gletschereinde doorgaans in een enkel gewelf, dat zich trechtervormig verwijdt; dat ijshol is de gletscherpoort;—hare wijdte is geëvenredigd aan de kracht en den omvang der beek. Bij den Marcellgletscher bereikt de ijsspelonk de hoogte van 20, en bij den Glacier-des-Bois van 33 ellen; zoo verre is het ijs van den bodem opgelost. De wanden dier ijspoort pralen op de sierlijkste wijze met reliëfs, die de warmte, door haar knagen en wegbijten, er op gevormd heeft, terwijl het licht, dat, doorgelaten wordende, eene roodachtige, en, teruggekaatst zijnde, eene blaauwachtige tint verspreidt, een verwonderlijk kleurenmengsel oplevert. De gletscherpoort is alzoo de uitgang van het lange en wijde kanaal, waar langs de beek haren geheelen voorraad, onder het ijs door, afvoert. Het mildste