Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 185 —

Agassiz heeft aangewezen, dat de doorsijpeling van het water door het ijs des nachts aanhoudt, en bij helder, schoon weder grooter is, dan wanneer het regent; waarschijnlijk duurt zij door den grooten watervoorraad van den gletscher, bij het naderen van den winter, nog langen tijd met afnemende sterkte voort, nadat reeds alle overige bronnen nagenoeg gestopt zijn. De hoeveelheid water, die de gletscherbeek afvoert, wordt alzoo door verscheidene oorzaken voortgebragt, die of snel en sterk, of langzaam en zwak, tijdelijk of voortdurend hare werking doen kennen. Het water, dat haar, na het boven over den gletscher heeft gestroomd, wordt toegevoerd, is volkomen helder, en heeft, in dikke lagen gezien, dezelfde azuurkleur van het blaauwe gletscherijs; dat der beek is eenigzins troebel, door de medegevoerde schieferdeelen, kwarts, enz, die het een zwart, graauw, of melkachtig aanzien geven. Door haren altijd toevloeijenden voorraad maken de gletscherbeken alzoo de onuitputbare bronnen uit der vloeden en stroomen, die uit de Alpen hun water afzenden; zij voeden zoowel de heerlijke Alpenmeren, die aan het landelijke karakter der gebergten zulk eene eigenaardig stille, wild romantische, of melancholische aantrekkelijkheid geven, als de groote rivieren, die de gemeenschap van landen en volken zoo krachtig bevorderen.

Er is reeds verscheidene malen melding gemaakt van de beweging of afschuiving der gletschers. De daartoe betrekkelijke verschijnselen zullen wij ten slotte alweder beknoptelijk zamenvatten; wilde men ze uitvoerig uiteenzetten, en de verschillende theoriën, die tot hunne verklaring zijn uitgedacht, naar behooren doen kennen, ik zou daartoe de mij toegestane ruimte zeer verre overschrijden moeten. Tusschen de geboorte des gletschers in het sneeuw- en firngewest, en zijnen ondergang in het gewest des plantengroeis, ligt, als overgangsperiode, de verschuiving; zij is het, die licht verspreidt over vele anders onverklaarbare verschijnselen, en wel bepaald over die, welke de morainen en de verbrokkeling des gletschers betreffen. Jammer is het intusschen, dat de zeer uiteenloopende gevoelens der wetenschappelijke gletscherbezoekers ten aanzien van dit punt bewijzen, hoeveel duisters er hierin nog gevonden wordt.

Hugi mat de hoegrootheid der afschuivende beweging van den