— 186 —
Aargletscher aan de verplaatsing, die eene steenen hut onderging, door hem in 1827 op de middenmoraine, juist aan den voet der rots, door welke zij ontstaan was, gebouwd. In 1830 lag die hut 100, in 1836 714 el lager, en in 1840 vond agassiz haar 1428 el dal-afwaarts verplaatst. Van 1841 af, deed agassiz meer naauwkeurige en meer uitgebreide metingen, gedeeltelijk aan steenklompen, wier ligging door vaste punten aan den gletscheroever werd bepaald, deels door rijen palen, die de geheele breedte overspanden, en dienden, om de slooping van het ijs aan de oppervlakte te onderzoeken. Hij vond gemiddeld 's jaarlijks 60 el verschuiving. Een verder voortgezet onderzoek heeft doen zien, dat de beweging van den gletscher niet elk jaar even groot is; ja zelfs zeer aanzienlijk kan uiteenloopen. Forbes verkreeg door waarneming der verplaatsing, die de bovengenoemde reistasch van een gids op den Talèfregletscher onderging, van 1836 tot 1846 's jaarlijks 131 el; en door de ladder, die saussure op den Mer-de-glace had verloren, van 1788 tot 1832 's jaarlijks 114 el verschuiving van het ijs. Uit de aanteekeningen, door verschillende reizigers aangaande die beweging gehouden, blijkt dat, hoe grooter de gletscher is, des te eenpariger zijne beweging schijnt te zijn; dat deze, van den rand af naar het midden gerekend, eerst snel, en vervolgens langzaam toeneemt, terwijl zij in het midden weinig afwisselt; waaruit forbes eenige overeenkomst afleidt met de beweging van een waterstroom, wiens aan den oever grenzende deelen door oneffenheden worden tegen gehouden. De afschuiving is inderdaad een voortdurend, langzaam, ongelijkmatig vloeijen, dat noch op plaatsen, waar men geheel aan elkander verbondene ijsdeelen vindt, noch op die, waar het ijs verbrokkeld is geworden, noch door de zomerwarmte, noch door winterkoude wordt gestoord. Het bovenste gedeelte van den gletscher schijnt ook eene grootere snelheid te bezitten dan de dieper gelegene ijsdeelen. Dollfuss en martin plaatsten twee staven in het ijs; de eene op 1, de andere op 8 el diepte. In 18 dagen tijds was de eerste de tweede 2 palm vooruit. De dikte van het ijs en de helling van het gletscherbed wijzigen de beweging aanmerkelijk; en hierin vindt forbes al weder bijzonderheden terug, die eene