— 12 —
vrij moeijelijk te beslissen; zooveel is zeker, dat zij donkerder van kleur waren dan de Grieken; zwart echter, als de negers, waren zij stellig niet.
Daargelaten de vele bastaard vormen, ontstaan uit de veelvuldige vermenging met Aziatische typen van den Semitischen stam, vinden wij op de oude monumenten twee bepaalde vormen van hoofd en gelaat, die men als bij uitstek Egyptisch beschouwen moet. De eene de nieuwste, (fig. 2 en 3) meest algemeen op monumenten van betrekkelijk nieuweren tijd, kenmerkt zich, naar de beschrijving van morton in zijne Crania Aegyptiaca, door eenen naar boven verlengden schedel, een naar achteren wijkend voorhoofd en kin, en een ten gevolge daarvan vooruitkomend gelaat, fijne gelaatstrekken, een' langen, somtijds regten, somtijds een weinig gebogen neus, bij eenigen eenigzins dikke lippen, en lang haar.
De andere vorm, die het algemeenst is op de alleroudste monumenten, biedt eenige overeenkomst aan met dien der Berbers, Galla's, Abyssiniërs en dergelijke Afrikaansche volkeren, die wel is waar geene negers zijn, maar toch eene soort van overgang daarstellen van den Kaukasischen tot den negervorm. Van de beide voorbeelden van dezen ouderen gelaatsvorm, die ik hier mededeel, is vooral fig. 4 merkwaardig, daar zij voorkomt op eene graftombe, die zeker van ten minste 3500 jaren voor Christus dagteekent, en den persoon voorstelt, die er in begraven is. Het schijnt, dat deze gelaatsvorm, die iets negerachtigs bezit, de echte oude Egyptische gelaatsvorm is, die door vermenging met Kanaänitisch, Israëlitisch en Arabisch bloed later in den nieuwe-