Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/253

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 241 —

uitgaan en een oogenblik later duizende dalen, welke paarsgewijze naar alle punten van het scherm D E worden uitgezonden. Alle lijnen als b r en a r, welke men ook nemen mogt, zullen voortdurend met onderling regelmatig afwisselende bergen en dalen zijn bezet. Alle punten p, r enz., waarvoor het nadeelig verschil van een oneven aantal halve golflengten bestaat, moeten nu naar het zoo even ontwikkelde voortdurend donker blijven; alle punten daarentegen, als n, m, u, ƒ enz., waarop het verschil der afstanden a n en b n enz. een even aantal golflengten bedraagt, worden in het eerste oogenblik niet alleen, maar bij voortduring sterker verlicht bevonden. Het verschil der wegen als a p en b p neemt geregeld toe, naarmate men zich links of regts al verder en verder van o verwijdert, doch voor het punt o is het juist nul. Er behoort dan niet veel nadenken toe om in te zien, dat het punt o voortdurend verlicht zal zijn en dat men links en regts, regelmatig om den anderen, nu een licht en dan een donker punt zal vinden. Deze lichte en donkere punten eindelijk zullen onderling des te verder uit elkander liggen naarmate de opening naauwer is, omdat dan het verschil der wegen langzamer toeneemt.

Men snijde nu met een scherp pennemes eene fijne doch zuivere sleuf, eenvoudig eene regte snede, in een stukje papier, klatergoud of bladtin, welk laatste men bij iederen orgelmaker verkrijgt. Op eenigen afstand, bijv. twee el, plaatst men eene kleine vlam; men houde het sleufje regt overeind digt voor het oog en zie dan naar de vlam; deze vlam vormt nu ons lichtend punt A uit fig. 4 en het sleufje is de naauwe opening a b, terwijl ons oog het scherm D E vervangt. Men zal dan regt voor zich de eigenlijke vlam waarnemen; doch links en regts zal men nog eenige nevenvlammetjes zien, die onderling en van de hoofdvlam door donkere tusschenruimten zijn gescheiden; de vlam is het verlichte punt o, de nevenvlammetjes zijn de verlichte punten m, n, f, u, enz. uit fig, 4 en de donkere tusschenruimten de punten p, q, r, s, enz. Mij dunkt, mijne afleiding was juist en wordt door de proef bewezen; ik voorspelde, dat links en regts punten moesten voorkomen, waar het licht werd uitgebluscht en daar tusschen andere, waar het werd versterkt,