Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/286

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 274 —

Is deze vergelijking uit de lucht gegrepen, of kunnen wij ons rekenschap van haar geven? Moet schoonheidsgevoel op wetenschap berusten of hebben beiden niets met elkander gemeen? De dwalingen veler dichters leiden hier tot een besluit. Niet de dichter, die zijn genie laaft aan de oorspronkelijke bron, aan de natuur zelve, maar hij, die de natuur uit andere dichters of uit verouderde handboeken leert kennen, staat aan die dwalingen bloot. Bij het ware genie heeft schoonheidsgevoel geene eigenlijke wetenschap als grondslag noodig, want zijne zuivere intuïtive beschouwing wordt steeds door de uitkomsten der wetenschap bekrachtigd. De ware dichter vindt op eens, hetgeen de natuuronderzoeker langs een langen en moeijelijken weg tracht te bereiken. Zoo heeft de groote göthe eens helder en krachtig het grootsche denkbeeld geuit, dat de wetenschap eerst na jaren arbeid heeft kunnen ontwikkelen, het denkbeeld van eene harmonische eenheid in de veelheid der plantenvormen, de Metamorphose.

Zoo wil ik thans aantoonen, dat eene meer ontledende en wetenschappelijke beschouwing van eik en beuk dezelfde eigenschappen doet voor den dag komen, die mijne aesthetische beschouwing hun in menschelijken vorm gegeven heeft. Beide beschouwingen zoeken langs verschillende wegen hetzelfde doel; want het toppunt der wetenschap is het zamenvoegen der afzonderlijke begrippen tot één begrip van het geheel.

Een groot verschil tusschen eik en beuk vinden wij in hunne slankheid, namelijk in de verhouding van den omvang des stams tot zijne hoogte.

De eik groeit in zijne eerste levensjaren vrij snel in de lengte, doch deze wasdom, die gemiddeld jaarlijks een voet bedraagt, neemt na het veertigste jaar des booms af, zoodat hij met het 80ste jaar slechts 0,7, met het 100ste 0.65 en met het 140ste 0.6 voet bedraagt. De beuk groeit gemiddeld jaarlijks 2 voet in de lengte, tot zijn 40ste jaar, waarna de wasdom tot het 80ste gemiddeld 1 voet blijft en alsdan snel afneemt. Bedraagt de lengtegroei bij den beuk dus meer dan bij den eik, de laatste neemt daarentegen sneller toe in dikte, tweemaal zoo snel als de beuk, terwijl hij tevens tot in