Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 18 —

Fig. 12.
Fig. 12.
gedenkteekenen is zeer groot; doch alle door hunne kleur als Negers aangeduide personen dragen dezelfde onmiskenbare Neger-physionomie. Ik voeg daarbij (fig. 12) een Nubiër of Berberri (meervoudig Barabra) uit een tafereel te Abou-Simbel. Deze Barabra zijn, gelijk ik reeds vroeger aanmerkte, standvastig lichter geschilderd dan de Negers, en geven, volgens het getuigenis van hen die in de gelegenheid waren hieromtrent vergelijkingen te maken, eene volkomen goede voorstelling van de hedendaagsche Nouba of Berbers, niet te verwarren met de Berbers van Afrika's noordkust, de afstammelingen der oude Numidiërs en Mauretaniërs.

Nog voeg ik hierbij de afbeelding van het half gebalsemde hoofd eener Fig. 13.
Fig. 13.
Negerin (fig. 13), uit het kabinet van de Academy of Natural Sciences te Philadelphia. Het is afkomstig uit een ouden grafheuvel van het eiland Beghe, niet ver van het door zijnen Osiris-tempel beroemde eiland Philae. De ouderdom er van moet bepaald worden tusschen de vierde eeuw vóór en de vijfde eeuw na Christus.

Het blijkt alzoo uit de Egyptische gedenkteekenen genoegzaam, dat de echte negertypus reeds gedurende de vierentwintigste eeuw voor Christus bestond. Hij is sedert onveranderd dezelfde gebleven, en de gelaatsvorm der Negers, gelijk ook die der Nubiërs of Berbers, is dus een onveranderlijke grondvorm, de grondvorm derhalve van eene afzonderlijke menschensoort.

In het voorbijgaan zij hier aangemerkt, dat de afbeeldingen der drie in de Egyptische geschiedenis bekende "Aethiopische" koningen, shabak (Sabaco), shabatok (sevechus, So. II Kon, XVII. 4) en tahraka (Tirhaka, II Kon. XIX. 9) volstrekt niets negerachtigs bezitten. De Aethiopiërs en Meroïten waren dan ook geene Negers, maar van eenen met de Egyptenaren naauw verwanten stam.