Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 17 —

Fig. 9., Sargon, (710—668 v. Ch.)
Fig. 9.
sargon (710—668 v. Ch.)
ten heet (Vergel. jezaia XX, 1.) Eigenlijk is dit hoofd dat van een dier geheimzinnige, reusachtige, gevleugelde en van een menschenhoofd voorziene leeuwen of stieren, (de zinnebeelden, naar het schijnt, van de wijsheid, magt en alomtegenwoordigheid der Godheid), die de paleizen der Assyrische koningen versierden. Maar de Assyriërs waren, even als ook de Egyptenaren, gewoon aan de beelden hunner godheden de gelaatstrekken van den regerenden vorst te geven.

 

 

De Egyptenaren schijnen omstreeks 2300 jaren voor Christus, toen sesourtasen I zijne veroveringen tot in Opper-Nubie uitstrekte, het eerst met de eigenlijke negervolken bekend te zijn geworden, en hebben sinds dien tijd niet alleen de reeds veel vroeger bij hen bekende Barabra, maar ook de Negers veelvuldige malen afgebeeld.

Fig. 10. Fig. 11.

Ik geef hier (fig. 10) de afbeelding van een krijgsgevangen Neger uit de bas-reliefs van ramses III, te Medinet-Habou, 13 eeuwen voor Christus, met nog een ander negerprofiel (fig. 11) zonder bijzondere keuze voor de hand uit eene menigte dergelijke genomen. Want het getal afbeeldingen van Negers op de Egyptische