Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/302

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 290 —

den wilg eene waterachtige uitdrukking, en de trotsche rigting der als zooveele magere voelsprieten omhoog rijzende takken doen denken aan een geestloozen woordenpoeet. En als wij op een graauwen morgen de gedrochtelijke knotwilgen zich in onze regtlijnige slooten zien spiegelen, dan zou ons schoonheidsgevoel ineenkrimpen, wanneer wij niet wisten, dat ook de wilg zijn mannelijk karakter niet altijd verloochent en als een hooge boom door zijne sierlijk uit elkander gebogen en gekromde takken en door zijne zilverglanzige bladeren eene wezenlijke afwisseling in het Hollandsche woud kan veroorzaken. De wilg bezit overigens weinig karakteristieks, en de onderscheiding zijner talrijke soorten is eene bezwarende studie; maar toch vertegenwoordigt hij hier door zijne vormen een klassieken, beroemden boom van warmer luchtstreken, den olijfboom.

Het eentoonige, vervelende en gelijkvormige der wilgentwijgen ontstaat meerendeels door een gemis aan die kleine, kromme, knoestige takjes, die bij andere boomen ter zijde van de hoofdtakken hun kommerlijk en groeiloos aanzijn langzaam voortslepen, en ieder jaar niet meer dan een uiterst klein scheutje en een paar armoedige blaadjes ontwikkelen, doch met dat al zeer karakteristiek zijn voor de houding des booms, vooral omdat zij de opene tusschenruimten der grootere takken nog aanvullen en dus de volheid des booms verhoogen. Worden zij bij den wilg niet of schaars aangetroffen, in onnoemelijk aantal en rijk aan invloed vinden wij ze bij onze appel- en perenboomen, die hun kort-, eng- en dikgetakt aanzien aan dergelijke langzaam groeijende takjes te danken hebben.

Maar hoe weinig schoonheid die buitengewone overvloed van deze takjes aan onze vruchtboomen verleent, zoo zijn het juist die knoestjes, welke voornamelijk de vruchten voortbrengen en het eenige schoon dezer boomen, het heerlijke bloemenkleed, dat ze in de lente bedekt. De vruchtboomen zijn gelijk die velen, die wij om hunne bekrompene nederige vormen niet moeten verachten, omdat zij onmisbaar zijn als deelen van het groote geheel, en onder die vormen zooveel nuttigs en weldadigs verbergen.

Eenzaam staat de Zwarte Populier op de hooge duinen van Hol-