Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/324

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 312 —

wijl daarentegen de voorpooten zeer kort zijn. Het betrekkelijk verschil in de lengte der voorste en achterste ledematen, is bij deze dieren nog veel aanzienlijker dan bij de kangoeroe's. Ook springen zij met zulk eene snelheid, dat een man te paard hen niet achterhalen kan. Elke sprong is van tien tot twintig voeten ver. Als een allerzonderlingst gezigt wordt de vertooning beschreven, die een troep springmuizen in een korenveld oplevert. Worden zij daaruit verjaagd, dan ziet men telkens eenige dezer diertjes boven de hoogste korenhalmen uitspringen. Dat hun zeer lange, aan het einde van een bosje haar voorziene staart strekt, om hunne bewegingen bij den sprong te rigten en het ligchaam in evenwigt te houden, is door lepechin proefondervindelijk aangetoond, door namelijk hun den staart te ontnemen. De dieren buitelden nu bij den sprong voorover en waren volstrekt niet meer in staat om zich op de gewone wijze voort te bewegen.

Is de staart voor vele zoogdieren een gewigtig hulpmiddel ter beweging, hij is dit niet minder bij de vogels gedurende hunne vlugt. Door zich uit te breiden ondersteunt hij het achterste gedeelte des ligchaams. Door eene nederwaartsche beweging van den staart, rijst het voorste gedeelte van het ligchaam, terwijl dit daarentegen daalt, wanneer de staart naar boven geslagen wordt. Eindelijk bezitten sommige vogels (gelijk b.v. de zwaluwen) het vermogen om daaraan eene zijdelingsche helling te geven, zoodat hij als een roer werkt, ter verandering van de rigting der vlugt. Maar bovendien strekt de staart ook aan eenige vogels tot nog andere bewegingen dan die, welke zij vliegende volvoeren. Bij sommige klimvogels, b.v. de Spechten (zie Fig. 14) zijn de staartvederen buitengewoon stijf en hard, iets dat hun in hunne levenswijze zeer te stade komt. Deze vogels voeden zich namelijk met insekten, die vooral onder de schors der boomen huizen. Om deze te zoeken, pikken zij met hunnen bek in den boom, daartoe gewoonlijk hunnen togt aanvangende nabij den wortel en nu van daar naar den top opklimmende. Hierbij hechten zij zich met hunne scherpe nagels op den stam vast en springen met rukken naar boven, daarin geholpen door den stijven veerkrachtigen staart, die