Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/325

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 313 —

hun daartoe een vast steunpunt verschaft. Fig. 14. Specht.
Fig. 14. Specht.
Ziedaar derhalve reeds eene reeks van voorbeelden, waaruit duidelijk blijkt, dat dit schijnbaar zoo nietig aanhangsel inderdaad voor vele dieren geheel onmisbaar is. Maar nog eene merkwaardige verrigting, waartoe de staart van sommige dieren in staat is, blijft ons ter vermelding over. Ik bedoel het vermogen tot grijpen, dat de staart in sommige gevallen in eene zeer hooge mate bezit. Reeds van te voren kan men verwachten, dat men dit vermogen alleen aantreffen zal bij zulke dieren die boombewoners zijn, en aan wie derhalve het bezit van zulk een grijpstaart, waarmede zij de takken kunnen omklemmen, en die hun inderdaad als een vijfde lid dient, dat de vier overigen in bewegelijkheid ver overtreft, van het grootste nut moet zijn. En zoo is het ook. Fig. 15. Kameleon.
Fig. 15. Kameleon.
Onder de kruipende dieren treffen wij zulk eenen grijpstaart aan bij den Kameleon (zie Fig. 15); onder de zoogdieren vooreerst bij soorten die tot de familie der Stekelvarkens behooren, maar geenszins bij allen. Terwijl namelijk de Stekelvarkens der oude wereld, die alleen op den grond leven, eenen doorgaans korten, althans niet tot grijpen geschikten staart bezitten, zijn daarentegen de Zuid-Amerikaansche, zich met boomvruchten voedende soorten, behoorende tot het geslacht Cercolabes (zie Fig. 16), daarvan wel voorzien, waarbij nog de bijzonderheid opmerking verdient, dat hun staart zich bovenwaarts omkrult, terwijl daarentegen de grijpstaarten van andere zoogdieren zich benedenwaarts ombuigen, en dus met de onderzijde het voorwerp omslingeren.