Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/328

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 316 —

Fig. 19. Rolaap (Cebus.)
Fig. 19. Rolaap (Cebus.)

Vroegere reizigers hebben nog een zonderling gebruik medegedeeld, dat de Slingerapen van hunne grijpstaarten maken zouden. Om namelijk eene rivier over te steken of van den eenen boom op den anderen te komen, zouden zij zich aan elkander vasthechten door met de handen elkanders staart vast te houden en zoo een lange keten te vormen, die dan heen en weer zoude slingeren en al grooter en grooter schommelingen beschrijven, tot dat eindelijk de onderste het doel, dat zij bereiken willen, vat en nu de overigen naar zich toe trekt. Ik moet er echter bijvoegen, dat men later de waarheid van dit verhaal in twijfel heeft getrokken.

Zekerder is het, dat de Slingerapen en desgelijks de Brulapen hunnen staart niet enkel tot grijpen maar ook tot tasten gebruiken. Beide onderscheiden zich namelijk van de Rolapen onder anderen daarin, dat hun staart aan zijn uiteinde van onderen onbehaard is. Het tastgevoel is op deze plaats zoo fijn, dat een slingeraap daarmede door enkele aanraking de voorwerpen herkent, zonder deze te zien. De staart is derhalve voor hem bovendien een soort van vinger, maar die boven de gewone vingers verre uitmunt in bewegelijkheid, en welligt nog meer vergelijkbaar is bij den snuit van den olifant, welke mede zoowel een grijp- als een tastwerktuig is.