Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/339

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 327 —

met dien van Niam-niams bestempeld werd. Volgens de verhalen der Arabische en Nubische Djelabs zouden zij een ras vormen, dat zeer tot de Apen nadert. Zij zouden kleiner zijn, dan de meeste overige Negers, zelden grooter dan vijf voet. Hun ligchaam zoude mager, hunne armen lang en schraal, hunne voeten en handen langer en platter dan die van andere menschen zijn. Hun onderkaak zoude sterk en bijzonder lang, de wangen uitpuilend, het voorhoofd laag en terugwijkend, de ooren lang en misvormd, de neus groot en plat, de mond groot met dikke lippen en zeer scherpe witte tanden zijn. Hun haar zoude krullen maar niet zeer kroes en kort zijn. De staart eindelijk zoude eene lengte van omstreeks een palm hebben.

Wat hunne levenswijze en maatschappelijken toestand aanbelangt, zoo zouden deze gestaarte menschen op een uiterst lagen trap van ontwikkeling staan. Zij zouden namelijk in eenen nagenoeg geheel wilden toestand leven, van de jagt, de visscherij, van wortelen, vruchten, zonder den minsten akkerbouw. Zij zouden echter eenige wapenen bezitten, namelijk kleine lansen, bogen en pijlen, alsmede knodsen van hard hout, en bovendien schilden gemaakt uit de huid van olifanten, rhinocerossen of krokodillen. Eindelijk zouden zij menscheneters zijn. Niet zelden zouden zij twist zoeken met hunne naburen, alleen met het doel om hunne vrouwen en kinderen te rooven, op wier vleesch zij inzonderheid belust zijn zouden.

Ziedaar in het kort wat du couret zegt van inboorlingen vernomen te hebben aangaande den bedoelden volksstam. Wij zouden meenen gerustelijk al deze verhalen voor sprookjes, zoo als er zoovele overal ter wereld onder het volk in omloop zijn, te mogen houden, ware het niet dat du couret ons verzekert zelf zulk een Niam-niam gezien te hebben, wel niet in zijn eigen land, maar bij eenen Emir te Mecca, die hem als slaaf gekocht had. Deze Niam-niam, die volgens du couret goed Arabisch sprak en tamelijk wel ontwikkelde verstandelijke vermogens bezat, schatte het getal zijner landslieden op dertig tot veertig duizend.

Met veel moeite gelukte het aan du couret hem zich te doen ontkleeden, en werkelijk vertoonde zich toen een staart van onge-