— 342 —
aannemen, daar de loopbanen der kometen allerlei grootten, gedaanten en liggingen kunnen hebben. Vindt men alzoo door berekening, dat al die vijf grootheden, bij twee kometen, van welke de eene jaren of eeuwen na de andere verscheen, dezelfde zijn, dan is het ook als zeker te beschouwen, dat zij dezelfde loopbaan hebben en hetzelfde ligchaam moeten wezen. Die zekerheid wordt bevestigd en vergroot, wanneer men die overeenstemming tusschen de vijf genoemde grootheden mogt ontdekken bij drie of meer kometen, die na gelijke tijdvakken zijn verschenen. Dan is de omloopstijd en de geheele loopbaan met juistheid bepaald; dan is het niet alleen mogelijk te voorspellen wanneer de komeet andermaal verschijnen zal, maar ook vooruit de omstandigheden te bepalen, waaronder zij zich bij hare hernieuwde verschijning zal openbaren.
Het middel door newton aangewezen om eene komeet tot de bekentenis van haren omloopstijd te dwingen, schijnt zeer eenvoudig en doelmatig, maar bij de aanwending van dat middel kan men, gelijk dit in de sterrekunde bij de toepassing van zeer eenvoudige beginselen zeer dikwijls het geval is, op groote moeijelijkheden stuiten. De bepaling van het gedeelte harer loopbaan, dat eene komeet gedurende hare verschijning heeft afgelegd, vordert, boven alles, het bezit van bruikbare waarnemingen, omtrent de punten van den hemel, die de komeet op verschillende tijden heeft ingenomen, en de oudheid en middeleeuwen hebben ons zulke waarnemingen slechts in zeer geringen getale nagelaten. Men vindt van honderde kometen gewag gemaakt, die zich in vroegeren en lateren tijd openbaarden; men vindt uitvoerige berigten van het schrikwekkend voorkomen, dat zij aannamen, en van de tallooze onheilen die zij hebben veroorzaakt; maar het eenige, dat ons nu belangstelling kan inboezemen, de schijnbare weg dien eene komeet aan den hemel heeft afgelegd, is bijna nimmer met eenige naauwkeurigheid vermeld geworden. Daardoor wordt het meestal onmogelijk, van eene komeet, die in eene vroegere eeuw verscheen, met eenige juistheid het gedeelte der loopbaan te berekenen, dat zij in de nabijheid van de zon en de aarde heeft afgelegd, en blijft ons het eenige middel ontbreken, waaraan wij haar zouden kunnen herkennen,