Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/357

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 345 —

natuurlijk, dat hij die loopbanen, in navolging van newton, als parabola's moest beschouwen, zoodat hij met meer bepalen kon dan de grootte, gedaante en ligging van het klein gedeelte, in de onmiddellijke nabijheid van de zon en de aarde gelegen. Naarmate de opgaven naauwkeuriger en vollediger waren, werden ook de loopbanen naauwkeuriger bekend, door halley daaruit afgeleid, en terwijl hij, bij de meeste zijner kometen, naar wensch mogt slagen, waren er vijf, omtrent welke de opgaven zoo ruw en onvolledig waren, dat zij naauwelijks eene stelselmatige berekening gedoogden. Halley heeft echter, zoo goed doenlijk, de loopbanen ook van die kometen bepaald, maar vermeldde uitdrukkelijk: dat zij, wegens het gebrek aan behoorlijke waarnemingen, geenszins het vertrouwen verdienden, dat men in de overige door hem berekende loopbanen stellen kon. Onder dat vijftal kometen behoorde ook eene, die zich in het jaar 1556 had vertoond en van den 4den tot den 15den Maart door zekeren paul fabricius, een sterrewigchelaar aan het hof van keizer karel V van Oostenrijk, was waargenomen. Die komeet heeft aanvankelijk niemands aandacht tot zich getrokken, maar zij is naderhand zoo belangrijk geworden, dat wij haar in het vervolg tot een der hoofdvoorwerpen onzer beschouwingen zullen moeten stellen. Alvorens de onderzoekingen te vermelden, waardoor de belangrijkheid van deze komeet is gebleken, moet ik eene gewigtige ontdekking herinneren, die uit de berekeningen van halley is voortgevloeid en waardoor het doel zijner onderneming vroeger werd bereikt, dan hij zelf had kunnen hopen. Toen halley, in het jaar 1705, de uitkomsten zijner langwijlige berekeningen het eerst bekend maakte, toonde hij aan, dat eene groote overeenstemming bestond tusschen de loopbanen der kometen, die in de jaren 1531, 1607 en 1682 verschenen. Daar die kometen na omtrent gelijke tusschentijden waren waargenomen, hield hij het daarom te meer voor waarschijnlijk, dat zij hetzelfde ligchaam waren geweest, dat in 75 of 76 jaren eene omwenteling om de zon volbrengt, en die waarschijnlijkheid ging later in zekerheid voor hem over, toen hij bespeurde dat ook in de jaren 1305, 1380 en 1456 kometen waren gezien, die verschijningen van hetzelfde ligchaam