Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/364

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 352 —

worden verkregen door storingen, voor wier juiste berekening het aan de onontbeerlijkste vereischten ontbrak.

Toen hind in het jaar 1843 de gedachte aan de kometen van de jaren 1264–1556 weder had verlevendigd, maar de waarschijnlijkheid van hare overeenstemming, door zijn onderzoek, geenszins had verhoogd, hoopte men in elke nieuwe komeet, die zich openbaarde, het hemellicht terug te vinden, welks hernieuwde verschijning allengs met grooter verlangen werd te gemoet gezien. Hind moest zelfs tusschen beiden komen, om den sterrekundige cooper van dwaling te overtuigen, toen deze volstrektelijk in de komeet die in het jaar 1845 verscheen, de kometen van de jaren 1264 en 1556 had willen wedervinden. Bij de algemeene verwachting, hoofdzakelijk door hem opgewekt, scheen hind verontrust te worden door het denkbeeld, dat de loopbaan der komeet van het jaar 1556, noch met de waarnemingen, noch met de loopbaan der komeet van 1264, zoo goed als men dit wenschen moest, overeenkwam. De oorspronkelijke waarnemingen van fabricius bleven verborgen, maar hind, die zich aan nieuwe studiën omtrent onze kometen overgaf, deed in het begin van het jaar 1847 de belangrijke ontdekking, dat de waarnemingen omtrent de komeet van het jaar 1556, door pingré geboekt, in behoorlijke overeenstemming met elkander werden gebragt, indien men eenvoudiglijk aanneemt, dat pingré aan een paar sterren, op het kaartje van lycosthenes, verkeerde namen had gegeven. De vroeger gebruikte, maar nu verdachte plaats der komeet voor den 5den Maart 1556 verwerpende, en zijne toevlugt nemende tot de opgaven, die voor den 4den Maart golden, berekende hind de loopbaan der komeet op nieuw, en daardoor werden groote zwarigheden uit den weg geruimd. De loopbaan nu door hind gevonden, voldeed behoorlijk aan het geheel der waarnemingen, kwam zeer goed met die door halley bepaald overeen, en verschilde niet meer dan deze met de loopbaan, die pingré voor de komeet van het jaar 1264 verkregen had. Eenigen tijd daarna was hind zoo gelukkig, ten minste eenen afdruk te vinden van het kaartje bij lycosthenes voorkomende, en toen bleek het dat pingré inderdaad eene ster van dat kaartje verkeerd had be-