— 357 —
keliijk de lang verbeide scheen te wezen, bleek het later, dat men zich bedrogen had. In het jaar 1848 werd door jahn te Leipzig het berigt door Europa verbreid, dat de komeet werkelijk was wedergevonden, maar ook dit berigt was het uitvloeisel van eene vergissing, en hoezeer men haar toen reeds met ongeduld verbeidde, er is nog geen spoor van haar ontdekt geworden, terwijl wij nu zelfs het jaar 1856 beleven. Men zoude zich minder teleurgesteld hebben gevoeld, indien men meer algemeen had begrepen, dat de komeet, door de aantrekking der planeten, kon zijn opgehouden, en dat, zonder eene juiste kennis van de storingen, die zij had ondervonden, geene billijke reden bestond, om spoedig aan hare wederverschijning te wanhopen. Over die storingen was sedert lang veel gesproken, maar niemand had in ernst de handen aan het werk geslagen, om haar door berekening te bepalen, en inderdaad kon die arbeid ook niet uitlokkend genoemd worden. Men kon de volledige berekening van den invloed, dien de aantrekking der planeten op de ligging en de gedaante van de loopbaan der komeet moest hebben uitgeoefend, voor volstrekt nutteloos houden, want het liet zich aanzien, dat die invloed veel kleiner zoude zijn, dan de onzekerheid, die in de kennis van de loopbanen onzer kometen was overgebleven; doch wilde men met zekerheid beslissen, of de aantrekking der planeten de wederkomst der komeet zoude bespoedigen of vertragen, wilde men weten of die bespoediging of vertraging met weken, maanden of jaren geteld moest worden, zoo moest men vreesselijk langwijlige berekeningen ten uitvoer brengen, tegen welke alle sterrekundigen schenen op te zien. In de veronderstelling, dat de kometen van de jaren 1264 en 1556 werkelijk hetzelfde ligchaam zijn geweest, moest haar omloopstijd 291 jaren en 279 dagen bedragen hebben, en had men kunnen aannemen dat de volgende omloopstijd juist even zoo lang zoude wezen, zoo had de komeet in het midden van de maand Februarij des jaars 1848 tot haren kortsten afstand van de zon moeten wederkeeren en reeds een paar maanden vroeger voor ons moeten zigtbaar worden. De komeet was echter in de maand Maart van het jaar 1556 vrij digt bij de aarde gekomen, en het was daarom zeer mogelijk, dat de aantrek-