Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/370

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 358 —

king der aarde eene aanmerkelijke wijziging aan de snelheid van de beweging der komeet, en daardoor ook aan haren nieuwen omloopstijd had toegebragt. Hind meende aanvankelijk, dat de aantrekking der aarde de wederkomst der komeet aanmerkelijk vervroegd kon hebben, en dit gaf mädler in het jaar 1844 aanleiding om dien invloed der aarde ten ruwste aan de berekening te onderwerpen. Mädler berigtte in dat jaar, dat, naar zijne berekening, de terugkomst der komeet, door den invloed der aarde, niet vervroegd, maar 14 dagen vertraagd zoude worden en verklaarde tevens, dat de invloed der overige planeten op den omloopstijd der komeet niet van beteekenis kon zijn, wegens de groote afstanden, waarop zij van haar waren verwijderd gebleven. Hind gaf, in het jaar 1848, zijn gevoelen te kennen, dat de planeten Saturnus en Neptunus de wederkomst der komeet eenigermate konden hebben vertraagd, maar stemde met mädler in, dat de invloed van Jupiter op de wederkomst der komeet naauwelijks merkbaar moest wezen, en zonder daarvoor eene andere reden te hebben dan het persoonlijk gevoelen van twee verdienstelijke mannen, hield men het voor uitgemaakt, dat de komeet omstreeks het einde van de maand Februarij des jaars 1848 haren kortsten afstand van de zon moest bereiken. Moest echter de komeet op dien tijd des jaars op haren kortsten afstand van de zon komen, dan zoude zij steeds vrij ver van de aarde verwijderd blijven; dan zoude zij bijna alleen bij dag boven den horizon vertoeven en dan zouden de omstandigheden voor hare zigtbaarheid hoogst ongunstig zijn. De sterrekundige boguslawski te Breslau openbaarde zelfs zijne vrees, dat de komeet, tenzij zij, buiten verwachting, eenige weken vroeger of later haren kortsten afstand van de zon mogt bereiken, de zon en de aarde zoude voorbijgaan, zonder door iemand te worden waargenomen.

Nadat eenigen de hoop op de wederverschijning der komeet reeds hadden opgegeven, werd men aangenaam verrast door een berigt van hind, volgens hetwelk een vriend der wetenschap te Ettwell, met name j.t. barber, op zich had genomen de berekening voort te zetten, die hij zelf reeds in het jaar 1848 had aangevangen,