Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/380

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 368 —

groote kometen behoorde, zouden wij nog niet kunnen beslissen of zij zich groot of klein vertoonen zal, maar bovendien is hare eigenlijke grootte zeer raadselachtig, ofschoon zij, in vergelijking van de overige kometen, zekerlijk eene groote genoemd kan worden. Alle berigten omtrent de komeet van het jaar 1261 komen daarin overeen, dat zij eene der grootste en schitterendste kometen was, die zich ooit vertoond hebben. Zij werd maanden lang gezien, zonder opzettelijk te worden nagespoord. Naar de Chineesche jaarboeken had zij zelfs eenen staart van meer dan honderd graden lengte, zoodat die staart zich tot het toppunt des hemels kon verheffen, ook nog lang nadat het hoofd der komeet reeds was ondergegaan. Naar de alleen geloofwaardige berigten omtrent de komeet van het jaar 1556 daarentegen, moet deze tot de betrekkelijk vrij kleine behoord hebben, ofschoon de omstandigheden voor haar voorkomen ruim zoo gunstig waren als bij de komeet van het jaar 1264, en deze, ook bij haren kortsten afstand van de aarde, nog ruim zes malen verder dan die des jaars 1556 van haar verwijderd bleef. De Chineesche jaarboeken vermelden, dat de staart der komeet van het jaar 1556 niet langer werd dan drie graden, en zijne grootste lengte werd door cornelius gemma op hoogstens vier graden aangeschreven. Fabricius zegt uitdrukkelijk, dat de komeet zich geenszins door grootte onderscheidde en de sterren der eerste grootte naauwelijks in helderheid overtrof. Zonder inspanning liet zij zich, in weerwil van hare nabijheid, niet langer dan een paar weken waarnemen, en blijkens de waarnemingen van fabricius en heller werd de komeet, in de tweede helft der maand Maart, gedurende vele dagen, door het maanlicht, geheel onzigtbaar gemaakt, hetgeen niet mogelijk geweest zoude zijn, indien de komeet helder genoeg ware geweest om, zoo als die van het jaar 1264, tot de zeer groote kometen gerekend te kunnen worden. Als men bedenkt, dat het geweldig verschil tusschen het voorkomen der kometen van de jaren 1264 en 1556 zich volstrekt niet laat verklaren uit de omstandigheden waaronder zij zich vertoonden, heeft men inderdaad moeite om te gelooven, dat die twee kometen hetzelfde ligchaam geweest kunnen zijn. Men zal aanvoeren, dat dat ligchaam, gedu-