Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/385

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 373 —

nogtans het water zelf niet in, gelijk deze doen; zij moeten daarentegen tot de oppervlakte van het water komen, om de dampkringslucht in te ademen. Dat de walvischachtige dieren levende jongen voortbrengen, die zij zogen, was mede aan de Ouden niet onbekend. De vereeniging dier twee kenmerken, de ademhaling door longen en het voortbrengen van levende jongen, treffen wij bij die klasse van dieren aan, welke van de laatstvermelde bijzonderheid den naam van zoogdieren ontleenen.

Het geheele inwendig maaksel der walvisschen bevestigt deze stelling dat zij tot de klasse der zoogdieren moeten gebragt worden. Het zoude evenwel aan den aard van dit tijdschrift weinig beantwoorden zoo wij ons in een ontleedkundig betoog inlieten om de overeenkomst van walvisschen met zoogdieren in het licht te stellen. Slechts ééne enkele opmerking mogen wij niet onvermeld laten; het is deze, dat de walvisschen warm bloed bezitten, terwijl de visschen koudbloedige dieren zijn. Warmbloedige dieren zijn, behalve de vogels, alleen de zoogdieren. De inwendige deelen des ligchaams en het bloed hebben bij de warmbloedige dieren in den gewonen toestand van het gezonde leven eene temperatuur, die slechts aan zeer geringe verandering onderhevig is, en van die der omgevende lucht of van het water, waarin zij zich ophouden, niet afhangt. Zoo is het ook met het menschelijk ligchaam gesteld, waar deze temperatuur tusschen 36 en 37° op de schaal van celsius, of bijkans 97 of 98° op de, bij ons meer algemeen gebruikelijke schaal van fahrenheit bedraagt. Niettegenstaande hun verblijf in koude streken, hebben de walvisschen, omgeven van drijvend ijs, over 't geheel eene zeer hooge temperatuur. Hoe onafhankelijk de dierlijke warmte der zoogdieren van de temperatuur der omgevende middenstof is, blijkt in het algemeen ook daaruit, dat vele, in de warmste gewesten van onzen aardbol levende soorten eenen geringeren graad van bloedwarmte hebben, dan zoogdieren der koudste landen, dan bijv. de isatis of poolvos, de ijsbeer enz. [1].

  1. Vergelijkende opgaven van de dierlijke warmte bij onderscheidene zoogdieren verzamelde f. tiedemann in eene tafel, welke men vindt in zijne Physiologie des Menschen, I. 1830 S. 455–459.