— 402 —
bosch als slechts uit eene enkele of toch uit weinige boomsoorten bestaande voor te stellen, met groene loverkroonen, maar met geene of althans onaanzienlijke bloesems. Hier is niet eens ruimte voor al de soorten, die opschieten, elkander wederkeerig verdringen en in duizend vormen nevens elkaâr in de rijkste verscheidenheid optreden. Op eenigen afstand gezien, speelt het hier lichte, daar donkere groen der bladeren in alle kleuren van den regenboog, een weerschijn van de prachtigste bloesems. Men ademt eenen specerijachtigen geur in; men ziet een kleurenspel, dat geen fantazie zóó kan droomen. En toch is dit alles, zelfs niet eens de grootte—alles neemt namelijk den vorm van boom of struik aan, en kruiden, die zich jaarlijks vernieuwen, zijn hier zeldzaam—geenszins datgene, wat de meeste verbazing wekt. Wat ons bovenal verwonderd doet staan, zijn de vormen, de gestalten der voorwerpen. De stammen zijn zonderling gewonden en nu eens met digt bij elkander zittende punten, als eene rasp, dan weder met regelmatig getakte vleugels voorzien. De bladeren zijn zeer groot, glanzig en als leder, op de buitenzijde donkergroen, op de andere zijde geel, bruin of rood, en bij de bloesems heerscht nog meer afwisseling in vorm en kleurschakeering.
En toch—men betreedt deze wouden, men is opgetogen van verrukking, men verslindt met alle zintuigen al het wonderbare, al het prachtvolle, dat zich bij iederen tred voorwaarts in nieuwe gedaante vertoont; men wordt vermoeid van de vele verrassende indrukken, men geniet in overmate, tot afmattens toe—en toch vliegt de gedachte terug tot onze arme eenvormige natuur, doch niet met afkeerigheid. Men mist hier immers het ruischen en de frischheid der dennenwouden, de zomerstilte der berkenbosschen, het uitnoodigend "kom en rust uit" der groene weilanden, het leven en de kracht der murmelende bron—in één woord, het verre, arme lieve vaderland rijst voor uwe verbeelding op en neemt bij de vergelijking eene zoo trotsche en toch uitlokkende gedaante aan, dat het hart bij de herinnering aan zijn naam en aan zijne natuur klopt en hijgt van weemoedig verlangen.