Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/426

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
4
NATUURHISTORISCHE SCHETS

De monddeelen zijn zamengesteld uit twee tangvormige bovenkaken, die ieder in een scherp en gebogen haakje uitloopen, en uit twee schaarvormige onderkaken, waartusschen de zoogenaamde lip is geplaatst en waarachter een klein vliesachtig deel, de tong genaamd, is verborgen.

Aan het beschreven kopborst-stuk is het achterlijf der spinnen bewegelijk verbonden. Op de rugvlakte is dit zeer verschillend gekleurd en geteekend; doch de rug draagt geene andere organen, dan dikwijls meer of minder sterk ontwikkelde haren. Daarmede zijn de spinnen, in het algemeen, ook op andere plaatsen van hun ligchaam, rijkelijk voorzien. Aan de buikvlakte daarentegen bevinden zich, vooreerst, twee of vier spleetvormige poriën voor de ademhalingsorganen, welke bij deze dieren alzoo van den regel afwijkend geplaatst, en niet aan de borst gelegen zijn; en ten tweede, een cirkelvormige toegang tot de voorttelingsorganen der wijfjes. Bij de mannelijke individuen worden de laatste op eene zonderlinge plaats gevonden, namelijk aan het uiteinde der voeldraden of palpen, in den vorm van hoogst eigenaardige knopjes (Bladz. 3). Deze zijn bij de verschillende geslachten van een' zeer uiteenloopenden en somtijds bijzonder zamengestelden vorm. Het lijf eindigt bij beide geslachten, geheel achterwaarts, met eene kleine aarsopening. Deze is omgeven door vier of zes tepelvormige uitsteeksels, die zeer te regt den naam dragen van "spin-tepels," als zijnde tot het weven van hare draden en netten bestemd. Spinnenpoot met haken
Kamvormige haken aan het uiteinde van een spinnepoot.
Zij hebben allen, zonder uitzondering, acht, dikwijls in lengte verschillende pooten die, vreemd genoeg, gezamenlijk met het borststuk, niet met het achterlijf, zijn vereenigd. Iedere poot is weder zamengesteld uit zeven geledingen, waardoor hunne bewegelijkheid in alle rigtingen zeer wordt verhoogd. Het laatste of het tarsaal lid der pooten is gewapend met twee of drie fijne haakjes. Twee van deze vertoonen veeltijds hoogst fraaije kamvormige aanhangsels. Zoowel deze als de gezegde haakjes zijn aan de spinnen niet slechts van dienst bij het loopen of klimmen, maar komen haar ook vooral bij het spinnen, op eene bewonderingswaardige wijze, uitnemend te stade.